Review | Boeken

Christian De Coninck, Dodensteeg: een gerecht met kaarsjes

© Houtekiet

Pretentieloos, onbeschaamd conservatief, ongeremd royalistisch, maar degelijk onderbouwd, met zijn bocht naar misdaadverhalen in de Groote Oorlog en zijn nasleep heeft woordvoerder Christian De Coninck van de Brusselse politie een verstandige zet gedaan.

Dodensteeg sluit nauw aan bij de oorlogsreeks Dodendans en Dodenmars. Want doden vallen er, niet meer op onbevattelijke schaal zoals in de wereldbrand, maar even afschuwelijk in de benepen jaren die volgden op vier jaar bezetting. Kolonel Lode Pynaert wordt geroepen, na zijn diensten voor koning en vaderland, om een nieuwe politietak uit te bouwen, de Gerechtelijke Politie. Hij neemt zijn ordonnans op sleeptouw, de ijverige maar nog onbesuisde Cyriel De Cruyenaere. Die voldoet aan alle eigenschappen van Remi in Alleen op de Wereld, de avonturenroman van Hector Malot uit 1878 (twee jaar later al vertaald in het Nederlands). De arme vondeling is nu wel een oorlogsvrijwilliger geworden, een wees die alles en iedereen verloren heeft, en door Pynaert als zijn beschermeling wordt gedrild.

Dat is de larmoyante kant van de misdaadroman. Romantiek van de Bouquetreeks – jongen wordt man wordt voorbeeldig politieman, de hand boven het hoofd gehouden door zijn toekomstige schoonvader (want de zelfbewuste dochter van Pynaert, Antoinette, laat zich niet zomaar scheren door haar vader; het feminisme lijkt nogal kunstmatig aangepord) en door gerechtelijke voedstervaders als kapitein Jean-Philippe markies de Lavergnies, aankomend onderzoeksrechter, heren die door bemiddeling van de koning zelf hogere posities toegewezen krijgen. Het is het zwakste onderdeel, de coming of age van een provinciale dompelaar. Door initiatief, discipline en hard werk wint hij de hand van zijn geliefde, en de bewondering van het nieuwe korps.

Boeiender wordt de misdaadbestrijding zelf, na de ontvoering, verkrachting van en moord op een zestal kinderen in de smalle steegjes en op de verlepte pleintjes van het oude Brussel, waar de Marollen nog vettig Brabants klapten en de hogere burgerij in nuffig Frans zijn zaakjes bedisselde. De sociale achtergrond van de klassentegenstellingen is met warmte en kennis van zaken belicht. Het maakt van De Coninck meer dan een vrijblijvend avonturenschrijver, hij schetst integendeel een gelaagd fresco van de stad aan zijn uitersten, aan de zelfkant of in zijn waan van zelfverheerlijking. Hoog en laag gaan over de knie; de hooghartige adel die paardenrennen boven solidariteit stelt; de politie met haar eigen rotte appels; de luizige proletariërs en kruimeldieven in bedompte kroegen en erkers langs natgeregende straatjes; de schaamteloze burgers die zich verrijken en gokken – een plaatje dat recht uit de Mystères de Paris van Eugène Sue had kunnen komen. Opvallend buiten schot blijven evenwel de hogere regionen van het gerechtelijk apparaat en de hofkringen, die duidelijk boven het gewoel staan en de orde bewonderenswaardig vertegenwoordigen.

De enige mangel is de vrij kunstmatige afwikkeling van de zoektocht naar twee moordenaars, die van de kinderen en die van een omhooggevallen barones. Toeval en eerder springerige speculatie vervlechten de speuropdrachten, hebzucht, geilheid en schulden zijn de gebruikelijke drijfveren. Efficiency is de kwaliteit van de nieuwe politiedienst: binnen de maand zijn de daders gevat. Gek genoeg is de periode wel koud, maar niet besneeuwd: het verhaal loopt van 18 december 1918 tot 18 januari 1919. Of De Coninck ook het weer van de beschreven periode bij het KMI heeft opgevraagd staat open. Ijskoud was het niet, niet in de tweede vorstloze helft van december 1918, niet in de eerste helft van januari, het kwik lag toen boven het gemiddelde, rond de vijf graden; het begon pas te vriezen vanaf 20 januari. Regen was er wel, zo’n 5-6 mm. Glimmende kasseien konden best.

Christian De Coninck, Dodensteeg: een gerecht met kaarsjes
© Houtekiet

Toch zijn die details onderdeel voor de tweede boeiende kant van deze thriller: Dodensteeg is een aardig in toom gehouden Reiseführer voor Brussel. Zonder opdringerig te worden licht De Coninck geregeld enkele trekpleisters van de stad toe. Al vraag ik me wel af of ‘fellatio’ een doordeweeks woord was in 1919, wetende dat de dikke Van Dale pas in 1970 het woord ‘fellatie’ heeft opgenomen, en er wel volkser uitdrukkingen voor pijpen bestaan. Het is in het boek van de weinige anachronismen (natuurlijk bestond het woord wel in geneeskundige kringen, maar of een meisje van 17 dat als vanzelf gebruikte, zelfs al wil ze voor arts gaan studeren, lijkt me nogal gladjes aan de taas getrokken). De steegjes in de Vijfhoek dragen terecht alleen Nederlandstalige benamingen. De Coninck houdt ook van het Brussels dialect, maar maakt er geen overmatig gebruik van, en dat siert hem. Dat er een woekerende taalfout in staat – noemen in plaats van heten, wat tot voor kort in geen enkel Brabants dialect bestond – reken ik de eindredactie aan.

De Coninck is op zijn sterkst in de geschiedenis van de politie en het gerecht. Hij weet heel goed dat het de laatste Vlaamse burgemeester van Brussel, Karel Buls, was die al in 1883 een eerder experiment dat bepleit was in de Réforme de l’instruction préparatoire en Belgique (Adolphe Prins & Hermann Pergameni, 1871) nieuw leven wou inblazen. Een onafhankelijk korps dat geen administratieve taken had, maar met de nieuwste middelen speurwerk moest doen, vooral naar de georganiseerde misdaad, wittenboordencriminaliteit inbegrepen. De Coninck gebruikt als revolutionair middel toen de verbeterde vingerafdruk. En de timing klopt, de gerechtelijke politie is opgericht in 1919 (de oorlogservaring maakte het makkelijker om de gemeentelijke autonomie te ontgroeien), en hing rechtstreeks af van het parket en dus de minister van justitie. Ook de diskussie over de doodstraf en het gebruik van de valbijl (guillotine) komt zeer te stade. De laatste onthoofding in België vond plaats in 1918, ene Emile Ferfaille, die na een moord gedegradeerd werd en de kop afgehakt. Het is maar dankzij de socialistische vredesactivist Emile Vandervelde dat na de oorlog geen terechtstellingen meer gebeurden. In tegenstelling tot na WO II, toen 242 veroordeelden voor samenwerking met nazi-Duitsland voor het vuurpeloton kwamen tussen 1944 en 1950. Maar in 1919 was er nog volop discussie over het gebruik van de valbijl. België heeft de doodstraf overigens maar wettelijk afgeschaft in 1996, als laatste in West-Europa.

De Coninck heeft kundig de thema’s vermengd, en heeft de taal aangepast aan de stroeve tijden. Zelfs de ouwerwetse manier van aanspreken en letterlijk vertaald ambtenarenfrans (“Mijnheer de Procureur Georges baron Holvoet”) doet authentiek aan, de brieven of notities van De Cruyenaere daarentegen hebben een wonderlijke vlotheid die je moeilijk van een – overigens snuggere – jonge kerel met lage opleiding mag verwachten. Maar ik begrijp het wel, de paladijn van de erg paternalistische commissaris moet zowel jeugdige overmoed aan vindingrijkheid paren als getuigen van natuurlijke aanleg (als begaafd ondervrager bijvoorbeeld) en volwassenheid. De Coninck past volledig in het plaatje van de wat didactische verteller, met hoge zedelijke waarden en diep respect voor autoriteit. Hij zou anders een belabberde politieman zijn. En hij schrijft in elk geval vlotter en begrijpelijker dan de advokatuur, het Burgerlijk Wetboek, of de Byzantijnse wetsontwerpen die het Staatsblad ontsieren.

Christian De Coninck, Dodensteeg. Antwerpen/Amsterdam, Houtekiet 2020, 288 blz.

Lukas De Vos

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content