Arnaldur Indriðason: de meester van de tijdsvertraging

© Getty Images

Wie Arnaldur Indriðason nooit gelezen heeft, loopt een onontkoombare handicap op. Het mysterie mens zal voor hem of haar oosters gesloten blijven. Indridason is de vijfde evangelist.

De Volkskrant prijst de ‘kale’ stijl van Indriðason, maar dat is een lezing die eerder schatplichtig is aan de Nederlandse obsessie met helder, net, efficiënt maar verbeeldingloos taalgebruik. Het tegendeel is waar. Indriðason blinkt juist uit door schijnbaar betekenisloze details die niettemin een harde, sombere, koude wereld onthullen, een tragische geschiedenis van het land, en de worsteling van de mens om in een kille en ruwe omgeving met zichzelf in het reine te komen. IJsland is het land van doorprikt heldendom, de ultieme confrontatie met je spiegelbeeld en al je kleine kantjes. De mens is een onverlaat en toch, voor alles, een slachtoffer. Leven is die rol te leren aanvaarden. De subtiele ironie van Indriðasons oeuvre bestaat juist in de afwijzing van het strikt nuttige, het strikt rationele. De mens heeft nood aan bijgeloof, de andere krachten als trollen en het verborgen volk. Zij maken het veeleisende leven draaglijk, zelfs wanneer ze, zoals in Erfschuld, de vorm aannemen van spiritistische oplichterij. Bijgeloof zalft de innerlijke wonden.

Het land is altijd bestuurd geweest door vreemde machten. Maar door zijn ligging, afzondering, ruw klimaat en zeden, was het ook altijd zelfstandig. De overgang naar een eigen republiek is in Erfschuld opgehangen aan de pijnlijke overgangsperiode: de invasie van de Britten bij het begin van WO II een maand nadat nazi-Duitsland Denemarken onder de voet had gelopen. Tot dan was het land een kwarteeuw ‘onafhankelijk’ geweest maar de personele unie met de Deense kolonisator bleef bestaan. De Britten schonden met hun inval de neutraliteit van het land, de Amerikanen die wel neutraal waren op dat ogenblik namen op verzoek van de IJslandse regering hun taak over. Die overzeese band bestond al langer, want vooral in de negentiende eeuw zochten heel wat verarmde inwoners hun heil in de Nieuwe Wereld. Die ‘West-IJslanders’ spelen een cruciale rol in deze thriller. Met name de Canadees Stephan Thorson, die intussen is teruggekeerd en zijn naam weer verijslandst heeft tot Þórðarson, diende in de oorlog als tolk en militair politieman. Hij is het die bij het begin van het verhaal dood in zijn bed gevonden wordt, een krasse negentiger nog.

Hij blijkt verstikt, en op rust gesteld inspecteur Konráð raakt geÏntrigeerd door drie knipsels die hij vindt over een onopgeloste moord waarop ook hij zijn tanden stukbeet. Het gaat om de dood van een naaistertje, Rósamunda in 1944. De dochter van een hoge pief, Ingiborg, legt het, tegen haar tirannieke vader in, aan met een Amerikaanse ‘sergeant’ die niet blijkt te zijn wie hij voorwendt. Het koppeltje dat buitendeurs wou vrijen is opgemerkt door een getuige wanneer ze ijlings weglopen uit het Nationaal Theater; ze hadden net een meisjeslijk gevonden in een doos.

.
.© GF

Het verhaal krijgt van dan af ettelijke dimensies. Een sociologische, met name de argwaan en afkeer van vreemdelingen (zeker met de blijvende militaire aanwezigheid) wat de schuwe en moeilijk toegankelijke Ijslanders koesteren. ‘Men had maar één woord nodig om de hele chaotische toestand samen te vatten: de Situatie’. Een economische, want doordat drie generaties worden gevolgd, krijg je ook inzicht in de proletarische armoede, die langzaam omslaat in welvaartszelfredzaamheid; de oorspronkelijke titel Skuggasund verwijst naar een ongure wijk in Reykjavik, en dekt dus eerder een ideologische dan een ethische lading. Een politieke, want een parlementslid (later zijn zoon minister, en uiteindelijk de kleinzoon, een gevierd industrieel) blijken in de duistere moord een rol te spelen; daarnaast gelden als canvas de nog vage verwachtingen bij het uitroepen van de Republiek in 1944. Een psychologische: niet alleen zet Indriðason het bijgeloof en de spiritistische bedriegerijen vet in de verf, niet alleen verknoopt hij overtuigingen met eeuwenoude overgeleverde volksverhalen over het verborgen volk, niet alleen leidt abortus tot de schandpaal of tot zelfmoord, niet alleen schildert hij bijna naturalistisch hoe armoede plattelandsgezinnen dwingt tot het afstaan van kinderen voor adoptie, maar de hele ontwikkeling wordt doordrenkt met één overheersend gevoel, het schuldgevoel waaraan zowel speurders als getuigen én misdadigers lijden; Erfschuld staat voor erfzonde. En natuurlijk is er de menselijke tragiek van onvolmaaktheid.

De speurders breken zich het hoofd over een mogelijk verband met een soortgelijke moord drie jaar na die op Rósamunda, niet in Reykjavik gepleegd, maar in het hoge noorden. Stugge getuigen laten nooit het achterste van hun tong zien, het vergt afdreiging, eindeloos geduld, en veel hypothetische acrobatie om tot sluitende reconstructie te komen. De geestelijke souplesse van Konráð laat het geregeld afweten. De geest is immers niet minder onaf dan het lichaam: Konráð (om wiens personage Indriðason nog drie andere thrillers heeft geweven, maar die toch niet de hoogte halen van de eerdere negendelige reeks rond de zwaarmoedige gescheiden Erlendur Sveinsson) heeft een onvolgroeide linkerarm. Net als bij kabouters en trollen vertoont ook de mens aangeboren zwakheden of misvormingen.

Deze roman is zo rijk en verscheiden, zonder dat de auteur in didactiek of pronkende weetjes vervalt, dat hij moeilijk te behappen lijkt. Indriðason lost dat op door de tijd te vertragen, subtiele bijna-herhalingen – zeker in de ondervraagsessies – in te bouwen, en de tijd te laten afremmen tot een ijl continuüm. Het is het wezen van de IJslandse taal zelf: niet kaal, niet armoedig, maar aangepast aan de vertelstijl van de Poëtische Edda. Het wezen van de vertelling is immers mondelinge overdracht. Voordracht steunt op refreinen. Daarop is de vorm toegesneden: hernemingen, spiegelbeelden, alliteraties, krachtige korte heffingen en vooral ontheven uit de tijd. Of zoals Henry Adams Bellows in 1936 schreef in zijn inleiding op de Edda-uitgave: ‘The Eddic poems are ‘folk-poetry’- only in the sense that some of them strongly reflect racial feelings and beliefs; they are anything but crude or primitive in workmanship’.

Ik zeg het zonder overdrijving: Arnaldur Indriðason is de Snorri Sturluson van de 21e eeuw. De Homeros van Ultima Thule. Hij heeft zijn eigen Heimskringla ontworpen, zijn ‘Wereldbol’. Hij leert zijn volk de aloude heidense cultuur verzoenen met een geschiedenis van vlucht en overheersing, maar ook van vertelkunst in de lange donkere nachten tot spitstechnologisch vernuft in de biomedische en energetische sectoren. IJsland heeft de tijd verinnerlijkt, ingeslikt. Zo worden generaties verwisselbaar en reiken zij elkaar de hand. Bereiken zij hun mythisch smeltpunt. En blijft het volk één.

Daarom is het gepast om Erfschuld opnieuw in het Nederlands uit te brengen. In 2013 won hij voor deze thriller in Spanje de rijkelijkst verloonde prijs van het genre, de Premio RBA de Novela Policiaca. Goed voor 125.000 euro. Elke cent ervan was dik verdiend. Terloops kreeg hij ook al de internationaal meest befaamde prijs voor misdaadliteratuur, de Britse Crime Writers’ Association Gold Dagger Award (2005) en tweemaal de Glazen Sleutel voor de beste Noordse thriller (2002 en 2003). Wie Indriðason nooit gelezen heeft, loopt een onontkoombare handicap op. Het mysterie mens zal voor hem of haar oosters gesloten blijven. Ik zeg u: Indriðason is de vijfde evangelist.

Arnaldur Indridason, Erfschuld (Skuggasund). Amsterdam, Rainbow/Volt 2020 (°2013), 271 blz.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content