Allen Ginsberg bijna op de vuist

Op de vierde Nacht van de Poëzie in 1984 kwam het bijna tot een handgemeen en sloot Roland Topor om 8 uur ’s morgens de boeken.

In 1983 had ik een huis gehuurd op de Franklin Rooselveltlaan in Gent. Het was een prachtig burgerhuis, ouder dan 100 jaar. Naast de voordeur was in het bezetsel gegrift, ‘Ici est né le poète Charles van Lerberghe’. Deze zo goed als vergeten dichter was een vriend en tijdgenoot van Maurice Maeterlinck. Ze kenden elkaar van in het Sint-Barbaracollege. De paus en zijn circus werden in de hoofden van de jongens geslagen tot men priester werd, of antipaaps.

Enfin, dat huis aan de Rooseveltlaan had een indrukwekkende inkomhal, een met gevogelte versierde toiletpot, twee badkamers, een keukenlift, meidenkamers in de kelder en knechtenkamers op de zolder, en achteraan een draaitrap in een torentje die naar de tuin leidde. 25 kamers, gelijkvloers mozaïekvloeren en boven parket. Boven de lambrisering van de salon was rondom een jachttafereel op doek geschilderd. In het huis organiseerde ik, Michiel Hendryckx is mijn getuige, fuiven die druk werden bezocht. Door hun aanpak. Zoals een diner beginnend met desserts en eindigend met soep. Of een snoepfuif. Taarten, zuurtjes, marsepein, speculaas, Turks fruit, diverse soorten thee en koffie, enzovoorts. Het theatergezelschap Guido Lauwaert, bestaande uit mezelf en ik, speelde monologen die ik voordien overwegend in Nederland had opgevoerd.

Leuke tijd, maar al gauw voelde ik dat er iets aan de inrichting ontbrak. Iets dat de sfeer naar een hoger niveau tilde. Denken, denken, denken. – Een piano! In een bui van overmoed belde ik naar de verantwoordelijke van de cultuurcel van de Nationale Loterij. ‘Meneer Stockmans. De Loterij is rijk en ik ben arm. Maar mijn huis smeekt om een piano. Wat wilt u, dat ik u de factuur bezorg of dat u een piano brengt?’ Tot mijn verbazing gooide de man de hoorn niet op de haak, maar vroeg naar het waarom van mijn wens. De dag daarop bezocht de heer Stockmans het prachtpand en zittende aan de keukentafel stak hij van wal: ‘Meneer Lauwaert. De Nationale Loterij kan niet zomaar een piano aan eender wie geven. U bent natuurlijk niet eender wie, maar daar is het bestuur zich niet van bewust. Wat een schandelijke zaak is, ik weet het, maar dat zijn de feiten. Luister. De Nationale Loterij bestaat volgend jaar een halve eeuw en dat zal gevierd worden. Wat niet mag ontbreken is een alternatief feest. Terwijl ik mij suf piekerde, kwam uw telefoontje op het juiste moment. Halverwege uw vraag wist ik de oplossing voor uw en mijn probleem. U organiseert een Nacht van de Poëzie voor de Nationale Loterij en met de opbrengst kan u een piano kopen.’

Mijn opmerking dat ik in 1980 een 3de en vooral laatste Nacht van de Poëzie had georganiseerd, bleef onbeantwoord. ‘Ik stel een startbedrag voor van 1 miljoen frank en al uw administratief drukwerk kan door ons worden gemaakt. Reken daarbij de sponsors die dankzij onze naam zullen toeslaan. Nu, dan moet u toch meer dan 1 piano aan de zaak verdienen.’

De zaak ging door in mei 1984. Op de 4de Nacht van de Poëzie trad een keur van dichters op, en een boeket randanimatie. Hugo Claus was opnieuw van de partij, Remco Campert, Harry Mulisch, Gerrit Komrij, Eddy van Vliet, ja, zelfs Fritzi Harmsen van Beek, alsook Allen Ginsberg en de Russische dichter Jevgeni Jevtoetsjenko. Ginsberg arriveerde een week vooraf en betrok een kamer op de Rooseveltlaan. Jevtoesjenko arriveerde de ochtend van de Nacht en bleef nadien tot zijn honorarium zo goed als opgesoupeerd was. Waar Allen naar het Lam Gods trok, trok Jevgeni naar het Zuid, waar de meisjes van plezier zitten. Ook Roland trok vaak op met Ginsberg, en nu ik mijn kunstbroeder naar voor heb geschoven, kan ik alvast verklappen dat Roland zijn optreden op de 5de Nacht zal beginnen met zijn bluesversie van een lied van Wannes van de Velde: Pieter Breughel in Brussel. Zo is ons aller vriend Wannes, zij het zijdelings, toch aanwezig op de Nacht.

Volgende week zal ik nader ingaan op de randanimatie, maar alvast dit: elk nevengebeuren leunt tegen de poëzie aan of put er een connectie uit. Ik had het graag vandaag al gedaan, maar de 4de Nacht trekt zoveel aandacht naar zich toe, al schrijvend komen de details bovendrijven, dat een keuze gemaakt moest worden.

Ook Roland Topor was op de Nacht. Niet bekend bij het grote publiek, maar bij het kleine met een zeer brede en vooral diepe culturele interesse maar al te goed. De graficus, tekenaar, auteur had ik enkele jaren voordien in Parijs leren kennen en het klikte meteen. Ik belde Topor en na een half woord had hij al toegezegd. Hij arriveerde in Vorst-Nationaal rond half tien en zei dat hij niet meteen wilde optreden, ‘parce que j’aimerais aller dîner en ville’. Kort na middernacht daagde hij weer op en sloeg aan het ruziën met dichters en hun entourage in het artiestenfoyer. Hij was de laatste dichter die optrad. Kort voor acht uur ’s morgens betrad hij het podium. In de zaal restten 500 aanhouders. Driekwart lag in slaap of zat met een kater. Met een brede grijns op het gelaat begon Topor te schelden. De slapers schrokken wakker, de dronkaards waren op slag nuchter en begonnen te fluiten en te tieren, tot groot jolijt van Topor.

Toen de lichten doofden en de microfoons afkoelden, trokken we met z’n allen naar Hotel Metropole, waar de stars logeerden. Na een paar uur rust zat iedereen aan het ontbijt. Het duurde zeven uur! Halverwege het ontbijt bracht mijn jongste broer Ginsberg en Gregory Corso, een ander lid van de Beat Generation, naar de luchthaven. Een klein uur later verschenen ze weer. Vlucht gemist. Wie er ook bij was, was de Engelse dichter Christopher Logue. Claus had mij overtuigd hem op de affiche te zetten. ‘Hij heeft de hele Ilias en Odyssee vertaald zonder één woord Grieks te kennen.’ Ja, werkelijk, dat verdiende een prijs. Logue was een jenner, volgens Claus. En dat was ook zo. Subtiel maar trefzeker zette hij de Amerikaan op tegen de Rus, terwijl ze twaalf uur voordien in elkaars armen waren gevallen. Wat heel wat werk heeft gekost. Maar we wilden een publieke verbroedering. Tom Lanoye heeft nog flink meegeholpen aan de enscenering ervan.

Bref! Eind van het verhaal. De Amerikaan en de Rus zouden op de vuist gegaan zijn, als Roland Topor ze niet had gescheiden. Ginsberg liet zich opnieuw naar de luchthaven voeren en Jevtoesjenko ging met mij mee naar de Rooseveltlaan. Ruim een week later trok hij via Brussel-Zaventem weer naar huis. Naar Moskou. Hij had een mooie tijd gehad, zei hij bij het afscheid. Jammer echter dat de studente slavistiek van de universiteit van Gent, die ik had geëngageerd als zijn gids, niet met hem naar bed was gewild. Ik heb geknikt, terwijl ik aan haar dacht. Ze lag al een week in de armen van Franky De Coninck, de kunstschilder die op de Nacht een reusachtig schilderij als achterwand had gemaakt. Om acht uur ’s avonds begon hij te schilderen en lang na middernacht zag nog niemand wat het voorstelde. Rond drie uur in de ochtend nam hij wat afstand, overschouwde hij het geheel en klom opnieuw op de ladder. Een veeg hier en een kwak daar, tinten vermengden zich en plotseling… een kreet van bewondering. Op het doek lag een slapende tuinkabouter. Franky De Coninck was de Michelangelo van de 4de Nacht.

Ik vrees dat dergelijke histories tot het verleden behoren. Al hoop ik op variaties op oude avonturen. Dat dichters, kunstenaars en toeschouwers – die willen, mogen en kunnen – net als bij de vier Nachten van de Poëzie, tegen de ochtend de goede stad Gent intrekken. Er zijn voldoende koffiehuizen met ontbijt. Dat ze vervolgens in bedden verdwalen. Uren later scheiden, om een dag later zich gek te zoeken naar de toegangskaart waar zijn/haar mobiel nummer, e-mailadres op staat. Of was het op een bierviltje? Hoe heette zij/hij ook weer? Elke Nacht van de Poëzie begint met een antwoord en eindigt op een vraag. Is het niet over een gedicht, dan is het over een gezicht.

Guido Lauwaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content