‘”Burger verwacht consequentie en coherentie” en andere lessen uit vijf maand coronabeleid’

‘Kon het beter? Ongetwijfeld. Zal het volgende keer beter gaan? Alleen als we de proceskenmerken van de beleidsvoering in vraag durven stellen’, schrijft Elien Diels (KU Leuven). Welke lessen kunnen we trekken uit vijf maanden?’

De coronacrisis is nu vijf maanden aan de gang. Vijf maanden van onzekerheid. Vijf maanden waarin de mens zich moet heruitvinden, en bij uitbreiding zo ook de maatschappij. Vijf maanden van trial and error. En niet meer of niet minder dan dat.

Daar waar nagenoeg alle publieke discussies zich situeren op niveau van het medisch-inhoudelijke, à la ‘Is een mondmasker zinvol?’ ‘Zijn kinderen vatbaar voor het virus?’ en ‘Is er sprake van immuniteit na besmetting?’, blijven er naar mijn inschatting meer fundamentele discussies onder de radar. Fundamentele discussies over het beleidsproces as such, maar ook over de machtsverhoudingen in ons politiek en maatschappelijk bestel. Sta mij toe om, zonder enig normatief oordeel te vellen over inhoudelijke beleidskeuzes, enkele vragen op te werpen. Omdat dingen in vraag stellen zorgt voor het loskomen van het vertrouwde, als vanzelfsprekend gepercipieerde en kan leiden tot innovatieve antwoorden, of op zijn minst gediversifieerde denkpistes.

De wortel, de stok of de preek?

Kort door de bocht, heeft een overheid de keuze: Wordt de burger in een bepaalde richting gestuurd door middel van financieel-economische incentives (subsidies/belastingen/toekennen van rechten/…), door middel van juridische ingrepen (bij wet verbieden/toestaan/…) of door middel van overreding (communicatie/informatie/…)? De voorbije jaren kende de publieke sector een evolutie van meer dwingende instrumenten in de richting van softe sturing vanuit overleg en vertrekkend van de assumptie van enige welwillendheid bij de bevolking.

‘Burger verwacht consequentie en coherentie’ en andere lessen uit vijf maand coronabeleid.

Bij deze crisis is er duidelijk gekozen voor de harde aanpak. Wettelijke verplichtingen, op straffe van geldboetes of zelfs opsluiting. Exact dit dwingend karakter van de maatregelen, heeft vanuit vele hoeken voor kritiek gezorgd. In eerdere opiniestukken sprak de Werkgroep Psychologie en Corona al over het belang van autonomie voor onze psychologische gezondheid, en plaatste Vlinks al vraagtekens bij de sterke inperking van onze vrijheden en vooral de politieke profilering die ermee gepaard gaat. Maar ook los van politiek-filosofische discussies kan de ethische grondslag van dergelijke vrijheidsinperkingen in vraag gesteld worden. Misschien hadden een aantal eenvoudige procesaanpassingen ervoor kunnen zorgen dat minder repressieve instrumenten moesten worden ingezet?

Zonder draagvlak geen verandering

Zonder draagvlak geen verandering. Het klinkt als een catch phrase uit één of ander ‘Politiek voor dummies’-boekje, maar de accuraatheid ervan blijkt weer maar eens uit de huidige beleidscontext. Maatregelen moeten gedragen zijn door de bevolking, wat impliceert dat men ervan overtuigd is dat een bepaalde maatregel bijdraagt aan een hoger doel, alsook dat een eigen gedragsaanpassing hiervoor wenselijk is. Draagvlak wordt bepaald door diverse factoren die interageren, denk maar aan informatie, betrokkenheid, inspraak, consequentie en coherentie etc. Daar betrokkenheid en inspraak een dode letter werden in de Corona-aanpak, moesten we het hebben van de informatievoorziening alsook consequentie en coherentie.

Laten we beginnen met het vanzelfsprekende belang van toegankelijke communicatie en correcte informatie. Toegankelijke communicatie is communicatie die helder is, toegankelijk taalgebruik hanteert en begeleid wordt door herkenbaar beeldmateriaal. Toegankelijke communicatie impliceert ook een doordachte keuze van het gehanteerde medium. Tijdens de coronacrisis werd meer dan ooit ingezet op digitale communicatie. Online cijfer-updates en informatiewebsites, Facebook, Twitter en noem maar op.

Recent onderzoek van de Koning Boudewijnstichting, toonde echter aan dat 40% van de bevolking een zwakke of zelfs geen digitale kennis heeft. De keuze van het medium was bijgevolg meteen een keuze van inclusie/exclusie. De toetssteen voor toegankelijkheid moet immers iedere burger zijn, rekening houdend met opleidingsniveau, sociaaleconomische status, leeftijd, taal, handicap,… Door het ad hoc karakter van de communicatie werden hier heel wat kansen gemist, waarop geanticipeerd kan worden naar de toekomst toe. Wat correcte informatie betreft: Als je als burger geconfronteerd wordt met (1) wisselende en tegenstrijdige informatie en instructies en (2) daarbij niet weet wat de onderliggende wetenschappelijke evidentie alsook maatschappelijke overwegingen zijn, wordt het moeilijk om een weloverwogen inschatting te maken over het belang van de maatregelen alsook de eigen verantwoordelijkheid hierin.

Een voorbeeld. Als ik u vandaag op het hart druk dat zonnecrème niet zorgt voor bescherming tegen UV stralen tijdens de hittegolf, en morgen verkondig dat u verplicht zonnecrème dient te gebruiken; vertrouwt u mij dan nog? Bent u er dan nog van overtuigd dat een gedragsaanpassing bijdraagt aan een hoger doel? Gaat u nog bereid zijn om uw eigen gedrag aan te passen? De resultaten van de motivatiebarometer geven het antwoord.

Hier komen we bij consequentie. Los van de inhoud van beleidsmaatregelen (cfr. Mondmaskerplicht: Werkt een mondmasker nu of niet, ik weet het nog altijd niet?), verwacht de burger consequentie en coherentie; maatregelen die elkaar logisch opvolgen en complementair zijn. Ook op dat vlak keken we tijdens deze crisis vaak met lede ogen toe. Een voorbeeld. Mei 2020: Net toen we met z’n allen vrede hadden genomen met de nieuwe realiteit, mocht onze bubbel opeens exponentieel vergroten. We waren opgelucht – uiteraard – maar een ommekeer van 180° roept ook vraagtekens op.

Daarnaast bleek men doorheen de crisis te twijfelen over het al dan niet gebruik maken van een doelgroepenbeleid, wat resulteerde in het aanvankelijk geven van afzonderlijke instructies voor ouderen en kinderen, naar het doodzwijgen ervan. Om nog maar te zwijgen over het heen en weer geslinger met bevoegdheden. Federaal. Of toch maar lokaal. Laten we het provinciaal proberen. De complexe institutionele context die ons land zo typeert, kan in een crisis als deze zowel een grote sterkte als een gevaarlijke valkuil vormen, afhankelijk van de manier waarop er wordt samengewerkt.

Einde van de jarenlange evolutie naar beleidsparticipatie?

Geïnteresseerd in politiek of niet, aan de politieke besluitvorming en beleidsimplicaties van de coronacrisis komt niemand onderuit. In dat opzicht heeft deze crisis wellicht voor velen voor het meest tastbare bewustzijn van overheidsinvloed gezorgd. Paradoxaal genoeg, was deze crisis wellicht ook een van de meest prominente voorbeelden van top-down beleid. Boven het hoofd van de burger, en met weinig tot geen aandacht voor en mogelijkheid tot het laten klinken van de stem van mensen als jij en ik.

De reden die hiervoor wordt aangehaald is het ad hoc karakter van de beleidsmaatregelen. Ze moesten op korte termijn en voor een heel specifieke situatie ontwikkeld worden, waardoor er te weinig tijd en middelen waren voor het opzetten van participatiestructuren. Los van het feit dat hiervoor alle begrip kan worden opgebracht, werden hier veel kansen gemist. In eerste instantie omdat het aanbrengen van innovatieve ideeën geen exclusieve capaciteit noch een alleenrecht is van beleidsmakers. Daarnaast omdat participatie kan zorgen voor gedragenheid van beleid, zoals hierboven reeds bleek. Enkel al het betrekken van de burger, zou geleid kunnen hebben tot meer intrinsieke motivatie om maatregelen na te leven.

Waar bleven gedragsexperten in dit verhaal?

Daar waar een half jaar geleden wellicht geen spoor was van het woord ‘viroloog’ in de gebruikte vocabulaire van de meeste Vlamingen, schat ik de kans op een podiumplaats als ‘woord van het jaar’ momenteel hoog in. Terecht, uiteraard, want zonder hun excellentie als onderzoekers stonden we momenteel wellicht een pak minder ver. Maar zijn virologen onze enige experten?

De grote ontbrekende stem op wetenschappelijk vlak is de gedragsexpert. Ongeacht of een maatregel inhoudelijk op het medische, socio-economische, culturele,… gericht is; een voorafgaande inschatting van hoe de bevolking er hoogstwaarschijnlijk op zou reageren, had voor heel wat meer efficiëntie alsook effectiviteit kunnen zorgen. Menselijk gedrag is immers tot op zekere hoogte voorspelbaar, en de impact van gedragsinterventies op het feitelijk gestelde gedrag is zowel binnen als buiten de overheidscontext reeds breed geëxploreerd. Bij gebrek aan formele betrokkenheid bij het coronabeleid, riepen gedragswetenschappers en professionals dan ook zelf werkgroepen in het leven om via deze weg evidence-based adviezen te verspreiden en beleidsvoorstellen te initiëren (zie rapport VVKP). De expertise is er. Beleidsmakers, ga hiermee aan de slag. Zet in op het monitoren en testen van effecten van gedragsinterventies en bovenal, betrek rechtstreeks de expertise van gedragsexperten bij de ontwikkeling van beleid.

Herwaardering van essentiële beroepsprofielen?

Tot slot, en los van het proces, lijkt het me belangrijk om naar de toekomst toe bijzondere aandacht te schenken aan zij die hun schouders hebben gezet onder dit ‘project’. Want hoewel die woordkeuze op het eerste zicht ongepast lijkt, is het exact wat dit alles is. Van Dale: vooraf omschreven, gezamenlijk te verrichten werkzaamheden, leidend tot een eindproduct. Met de nadruk op het woord gezamenlijk. Zonder het verantwoordelijkheidsbesef van ieder van ons; zonder de bereidheid om ons eigen gedrag aan te passen in functie van een hoger doel, was de ravage onoverzienbaar.

Bijzondere aandacht dient hier te worden geschonken aan bepaalde beroepsprofielen die van onmisbaar belang bleken voor de maatschappij. Ik denk dan aan eenieder die ervoor zorgde dat wij ons in onze basisbehoeften konden blijven voorzien (supermarktmedewerkers, vuilnismannen, postbodes etc.), eenieder die de economie rechthield waar dat kon (private organisaties), maar ook eenieder die tijdelijk niet kon bijdragen aan ons economisch systeem en ons net daardoor hun belang deden inzien (horeca etc.).

En dan zijn er de zorgmedewerkers. Zij die dag en nacht hun eigen gezondheid op het spel zetten in functie van de wereldgezondheid. Van een toewijding aan het algemeen belang gesproken. Inderdaad, het zijn deze beroepsprofielen, die initieel niet as such gecategoriseerd werden, die in de frontlinie stonden én staan als publieke dienstverlener bij uitstek (zie ook nota ‘Het verschil tussen publieke dienstverlening als organisatie en als dienst’). Tot slot ook bijzondere aandacht voor onze beleidsmakers. Want hoewel het voor de burger soms lijkt alsof er evenveel errors als trials zijn, gaat er ook zo veel goed. Aan alle bovengenoemden: veel respect en dankbaarheid om elke dag alles te geven ten behoeve van het algemeen belang.

Elien Diels is wetenschappelijk medewerker aan het Instituut voor de Overheid van KU Leuven alsook aan CRESC van Universiteit Antwerpen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content