Brusselaars redden mensen uit brandend gebouw: ‘Toch verschenen er onmiddellijk racistische commentaren’

Younes Hammout, Younes Maati en Imad Touile: 'Een brandend huis in lopen: ik zou het zo opnieuw doen.' © Saskia Vanderstichele

Een ontspannen avondje uit moest het worden. Even weg uit de dagelijkse coronaleegte. Tot Younes, Younes en Imad op weg naar hun huis in Molenbeek een brandende matras opmerkten.

Tussen twee slokken amaretto door stopt Younes Hammout zijn rechterhand in de zak van zijn jas. Hij haalt zijn telefoon tevoorschijn, klikt en scrolt een paar keer, vliegensvlug, als is de telefoon daadwerkelijk een verlengstuk van zijn hand, en opent dan een filmpje. ‘Ik zal het je gewoon tonen’, zegt hij. ‘Dan heb je een duidelijk beeld van hoe het er die nacht aan toeging.’

Op het terras van La Chope, hartje Molenbeek, waait een frisse wind. Rondom ons rijden auto’s af en aan. Het is vrijdagavond en ook al komt de vierde coronagolf opzetten, iedereen moet wel ergens naartoe.

‘Kijk, kijk’, zegt Younes. ‘Daar gaat hij.’

Op het schermpje van zijn telefoon is het silhouet van een jongeman te zien. Ogenschijnlijk zonder aarzeling rent hij in de richting van een huizenrij, langs een boompje en een auto, een vuurhaard tegemoet.

‘Het voelde heet’, zegt Younes. ‘En het vuur verspreidde zich razendsnel.’

Très, très vite‘, haakt Imad Touile in, die links naast Younes zit. ‘En stinken dat het deed!’

Rechts van Younes begint een derde vriend te grinniken. Ook hij heet Younes, Younes Maati, en ook hij was erbij toen het filmpje werd gemaakt. Sterker nog, hij is de jongeman die de vlammen tegemoet rende, het silhouet in de vuurhaard. ‘Ik zou het zo opnieuw doen’, zegt hij. ‘Zonder twijfelen.’

Auto’s toeteren. De telefoon verdwijnt in de jas. Het glas amaretto gaat nog eens de hoogte in. Met elke slok komen er nieuwe herinneringen boven, aan de nacht van 26 op 27 juni

Het was een zaterdag, van corona was eventjes weinig sprake en dus moest ook toen iedereen wel ergens naartoe. Voor Younes, Younes en Imad was dat ‘ergens’ het Ter Kamerenbos in Elsene, in het hogergelegen deel van Brussel. Bij de ‘hutjes’ daar wilden ze wat ‘rondhangen’: met een glas in de hand naar hun medemensen kijken, een balletje trappen, even niet aan de sleur van elke dag denken.

Meer dan tien jaar kenden ze elkaar nu. Alle drie groeiden ze op in Molenbeek en alle drie waren ze werkloos. Van bij de eerste kennismaking – in het Bonneviepark, bij metrostation Graaf van Vlaanderen – had hun leven een vrij vergelijkbaar traject gevolgd. Na hun middelbare school hadden ze alle drie enkele baantjes gehad, op onbewaakte ogenblikken waren ze alle drie met politie en gerecht in aanraking gekomen en tijdens de lange, lange coronamaanden hadden ze alle drie hun levenslust voelen slinken.

Hoe langzaam ging de tijd? Wat moesten ze met die eindeloze dagen aanvangen? Konden, mochten ze nog wel dromen?

Meer en meer gingen ze zich voelen zoals Hubert, Vinz en Saïd, de hoofdpersonages uit de Franse cultfilm La Haine van Mathieu Kassovitz. Ook zij vechten met de leegheid en de uitzichtloosheid van het bestaan en ook zij trekken zich aan elkaar op. Dolend door de voorsteden van Parijs luisteren ze naar rapmuziek. Ze worden witheet van de vooringenomenheid van politieagenten en journalisten. Slalommen tussen humor en agressie, hoop en frustratie.

Op een avond vertelt Hubert aan zijn vrienden de anekdote van een man die uit een flatgebouw van vijftig verdiepingen hoog valt en tijdens zijn val in zichzelf de mantra ‘ Jusqu’ici tout va bien, jusqu’ici tout va bien, jusqu’ici tout va bien’ prevelt. ‘Het is niet de val die telt,’ vat Hubert samen, ‘maar hoe je landt.’

Toen ze het Ter Kamerenbos achter zich lieten, ver na middernacht, wisten Younes, Younes en Imad het nog niet. Maar de mantra uit La Haine zou ook het verdere verloop van hun nacht voortreffelijk samenvatten.

Van het Ter Kamerenbos reden de drie in de Opel Corsa van de oudste Younes terug naar Molenbeek. Via de vijvers van Elsene, Flagey en de Naamsepoort zouden ze de kleine Ring bereiken, om zo via de Hallepoort, de Anderlechtsepoort en de Ninoofsepoort opnieuw in Molenbeek aan te komen.

Maar al meteen na hun vertrek, in de met herenhuizen omzoomde Hippodroomlaan in Elsene, nam hun reis een andere wending.

‘Zag ik dat nu goed?’ vroeg de oudste Younes.

‘Wat?’ antwoordde Imad, hij was op de achterbank aan het indommelen.

‘Daarnet, waar die trottinétiste stond.’

‘Ja, ik zag het ook’, zei de jongste Younes.

‘Kom, ik draai terug.’

Vanaf dat moment verliep de tijd in fast forward-modus. Rechtsomkeert maken, parkeren, uitstappen, op de wild gebarende man met zijn elektrische step af rennen, de situatie inschatten: plots kwam hun leven in een stroomversnelling.

‘Het was puur instinct’, zegt de oudste Younes nu. ‘We dachten niet na, we handelden gewoon.’

De jongste Younes: ‘Ik zag de brandende matras tegen die gevel staan en heb mijn telefoon gepakt, om te filmen hoe Younes eropaf liep.’

Imad: ‘Ik maakte ondertussen het brandblusapparaat uit onze auto los, om het vuur daarmee tegen te houden.’

De jongste Younes: ‘We zagen meteen dat de brand aangestoken was. De aansteker lag nog naast de matras. Maar de vlammen waren al overgeslagen naar het huis. Door het raam naar het souterrain kwam er al rook en vuur naar buiten.’

Imad: ‘Met ons brandblusapparaat konden we voorkomen dat de huizen ernaast ook in brand vlogen.’

Tot hiertoe ging alles goed.

De oudste Younes: ‘Het was meteen duidelijk dat we naar binnen moesten. In het huis lagen ongetwijfeld mensen te slapen, dat kon niet anders. En het vuur zat al binnen, dat konden we niet meer tegenhouden. We hadden geen tijd te verliezen.’

Met enkele krachtige trappen beukte de oudste Younes de voordeur van het huis in. Zijn jongere naamgenoot volgde hem op de voet. Imad bleef buiten, hij probeerde de hulpdiensten te bereiken en hield de weinige voorbijkomende auto’s – het was inmiddels halfdrie ’s nachts – tegen.

‘Het duurde zeker tien minuten voor ik de brandweer kon bereiken’, zegt hij nu. ‘Ik dacht altijd dat je bij noodgevallen maar het juiste nummer hoefde in te toetsen en dat je dan onmiddellijk iemand aan de lijn kreeg. Maar dat viel dus lelijk tegen. Dat ik niet mee naar binnen ben gegaan, komt trouwens omdat ik als kind een enorme angst voor vuur opgelopen heb. Een trauma zelfs. Ik was op een dag bij mijn grootmoeder in Anderlecht, toen de tafel en de stoelen plotseling begonnen te trillen. Iemand riep dat we meteen uit het appartement moesten en zo snel mogelijk de trap op moesten lopen. Bij herstellingswerken was de loodgieter met zijn sigaret te dicht bij een openstaande gasleiding gekomen en nu stond de gasketel in de kelder op ontploffen. Mijn grootmoeder en ik zijn gelukkig op tijd boven geraakt, maar de ketel is effectief ontploft en twee mensen hebben de brand niet overleefd: die loodgieter en een kindje dat in het appartement vlak boven de kelder woonde. Ik kan je verzekeren, als je zoiets meegemaakt hebt, blokkeer je even als je weer in de nabijheid van een vuurzee komt.’

'De burgemeester beloofde ons een huldiging. Niets meer van gehoord.'
‘De burgemeester beloofde ons een huldiging. Niets meer van gehoord.’© Saskia Vanderstichele

Terwijl Imad buiten op de hulpdiensten wachtte, stormden zijn twee vrienden het huis binnen. Met hun truien bedekten ze hun mond, want de rook benam hen onmiddellijk de adem.

De oudste Younes: ‘We hebben de deur van het souterrain opengetrapt en daar was de woonkamer al serieus aan het branden. De sofa, het tapijt: alles stond in de fik. Maar in de slaapkamer lag een koppel te slapen, met naast hun bed een kind. Twee, drie jaar, schat ik. Een jongen. We hebben hen wakker gemaakt en naar buiten gebracht, door de zwarte rook. Younes gidste de ouders, ik heb de baby in veiligheid gebracht.’

Tot hiertoe ging alles goed.

De jongste Younes: ‘Toen we buiten waren, zei het koppel dat er ook op de eerste en tweede verdieping mensen woonden. We moesten dus opnieuw naar boven.’

De oudste Younes: ‘Op de eerste verdieping troffen we twee vrienden aan, daarboven een oude man. Rond de tachtig of zo. Gelukkig werden ze allemaal vlug wakker toen we op hun deuren klopten.’

De jongste Younes: ‘Ik heb de oude man op mijn rug genomen en ben zo de trap af gelopen. Toen ik beneden kwam, was ik compleet buiten adem. De rook zat tot diep in mijn longen.’

De oudste Younes: ‘Alles samen heeft het maar enkele minuten geduurd. Veel langer hadden we het niet kunnen volhouden.’

Dat hoefde ook niet. Alles was goed gegaan: alle slapenden waren gewekt, de drie vrienden waren het vuur te snel af geweest. Buiten kregen ze schouderklopjes van de brandweermannen die met hun brandslangen het vuur onder controle probeerden te krijgen. ‘Laat zeker jullie telefoonnummers achter’, zei de leidinggevende commandant. ‘Dan nemen we binnenkort contact op voor een huldiging.’

De dag na hun acte de bravoure namen de jongste Younes en Imad het vliegtuig naar Kreta. Voor een tiendaagse vakantie, zoals ze al lang van tevoren hadden gepland. Ze dansten er in discotheken, tot diep in de nacht, zagen de Rode Duivels verliezen van Italië en hielden nauw contact met hun vriend Younes, die was thuisgebleven.

Hij was de dag na de brand te zien in alle Franstalige kranten. Met een foto en lof van de Brusselse politie erbij: ‘Dankzij de lovenswaardige heldenmoed van deze mensen is de schade louter materieel. Hun moed, reactievermogen en koelbloedigheid hebben waarschijnlijk het leven gered van zes mensen, onder wie een jong kind. Bravo!’

En toch vertellen de vrienden hun verhaal vandaag met lichte tegenzin. Een slok moet het wrange gevoel blussen dat ze aan de nacht van 26 op 27 juni hebben overgehouden.

De oudste Younes: ‘Op de websites van de kranten die een artikel over ons schreven verschenen onmiddellijk racistische commentaren. Mensen zeiden dat we de brand zelf hadden aangestoken of vroegen zich af wat wij, drie jonge gasten uit Molenbeek, daar in Elsene te zoeken hadden. Waren we er misschien drugs aan het dealen?’

Imad: ‘Het was gelukkig maar een kleine minderheid, de meeste reacties waren positief. Maar het deed toch pijn.’

De jongste Younes: ‘Wat we ook jammer vonden, is dat de burgemeester van Elsene ons een huldiging en een médaille d’honneur beloofde, maar dat we daar niets meer van gehoord hebben. Zo veel moeite kan dat nu toch niet zijn?’

Wel hebben ze alle drie een baan gevonden. Als beveiligingsagent, steward en medewerker op de klantendienst van het Brusselse parkeeragentschap. Bovendien zijn ze blij dat geen van de inwoners van het brandende huis gewond is geraakt, en hopen ze dat het goed met hen gaat. Contact hadden ze sinds die nacht niet meer en van de dader is er vooralsnog geen spoor.

Maar zijn ze nu nog aan het vallen of toch al geland? Dat weten Younes, Younes en Imad eerlijk gezegd niet. Met mantra’s moet je hen vanavond niet lastigvallen.

‘Wat denk je?’ Ze kijken naar elkaar. ‘Nog een amaretto?’

'In de onlinecommentaren vroegen mensen zich af wat we in Elsene deden. Drugs dealen?'
‘In de onlinecommentaren vroegen mensen zich af wat we in Elsene deden. Drugs dealen?’© Saskia Vanderstichele

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content