‘Voorgoed’ Bernlef: 50 jaar dichter

Gedaan met salsa, het woord is aan het Noorden: Koenraad Goudeseune over de verzamelde gedichten van Bernlef.

Ik was twintig jaar toen ik van Bernlef de gedichtencyclus ‘Alles teruggevonden/ niets bewaard’ las. Ik werkte in een hotel aan zee als nachtwaker. Het was winter, het was 1985 en ik had eigenlijk geen klap te doen, behalve wakker blijven tot de morgen en de deur openen voor de eerste kuisvrouw. En voor kolonel Michaux op rust die er op stond, althans des zomers, een regiment vroege meeuwen appél te doen op het strand. De hoge ramen van het restaurantgedeelte keken uit op zee en als het ’s nachts stormde, ging al dat glas bollen als een lachspiegel. Als ik er lang genoeg naar keek, was het alsof niet alleen dat glas opgejaagd in- en uitademde, maar alles rond mij zich plots organisch in de flipmodus bevond, alsof ik de werkelijkheid niet alleen als gegeven werkelijkheid, maar ook in een getormenteerde 3D-versie mocht meemaken.

Het met kitsch overladen restaurant (een ruimte overigens waarin je makkelijk kon leren paardrijden) spiegelde zich overwerkelijk. Maar het nodigde allemaal niet uit tot lachen. De wind beukte vervaarlijk en het ging ook allemaal gepaard met nijdige rukken en aanhoudend geklepper van loshangende reclamepanelen. En ik was daar tenslotte helemaal alleen. Ik geloof graag dat Merleau-Ponty aan zijn fenomenologie van de waarneming een spannend hoofdstuk had kunnen toevoegen als hij zich had gebogen over wat ik toen zag. Alsof de boel ieder moment kon exploderen, mezelf incluus. Ik weet niet in hoeverre dit decor mijn lezing van de gedichten van Bernlef heeft gekleurd, maar in ieder geval was ik er toen, als twintigjare, danig onder de indruk van.

Vriesdood

Waarover gaan die gedichten? Op 11 juli 1897 stegen drie Zweden in hun ballon Örnen (‘De Adelaar’) vanaf het eiland Danskön, ten westen van Spitsbergen, op. Zij gingen op zoek naar de Noordpool. De enorme publieke belangstelling en de financiële steun van vooraanstaande figuren als o.a. Alfred Nobel en de Zweedse koning maakten een erezaak van wat in wezen een al bij voorbaat tot mislukken gedoemde onderneming was. Al direct na het opstijgen bleek de onbestuurbaarheid van de luchtballon. Men moest zoveel ballast overboord zetten dat de ballon te hoog steeg. Binnen 65 uur was hij door bevriezende regen zo topzwaar geworden dat men gedwongen werd te landen. Op 14 juli begon een zwerftocht door een drijvend landschap van ijsschotsen, die een kleine twee maand later zou eindigen op het eilandje Vitön. Daar wachtte de vriesdood. Pas in 1930 werden de stoffelijke resten door een Deense groep onderzoekers gevonden. Men vond er ook foto-negatieven die tijdens de fatale expeditie werden gemaakt. Dat materiaal werd pas in 1979 helemaal ontsloten en wordt in het Andrée-museum in Gränna tentoongesteld. In karige verzen doet Bernlef dit verhaal over, maar zet het meteen ook in het meta-licht waarvoor poëzie wel uitgevonden lijkt.

() Hier staat een bijl. Daar hangt een foto van ’t ijs. Zo schrijven Om een wig te drijven, een klein ademgat waardoor de zuurstof van toen

Zonder zingzang
Ik was twintig jaar en alle Nederlandse dichters die ik toen in dat hotel leerde kennen, van Favery over Judith Herzberg en Eva Gerlach tot Victor Vroomkoning en T. van Deel, waren in vergelijking met Hugo Claus (wiens succes en keizerlijke verschijning ik op zijn minst wou evenaren) zuinig, op het karige af, en slim als een protestant. Ik had nog niet zoveel gelezen als nu, ik was me nog aan het ontwikkelen zoals dat heet. Maar ik was meteen voor die toon gewonnen. Op zijn tijd kunnen lachen is uitstekend, maar er is ook ernst, nietwaar. Het kale, klinische inzetten van taal, taal zonder anesthesie van het ornamentale, zonder franjes, zingzang, geilheid, taal zonder zwier, taal zoals Piet Mondriaan of Dan van Zeveren schilderde.

Het werkte en het maakte de poëtische buit als het ware objectiever, betrouwbaarder. Het voert misschien te ver, maar je zou kunnen stellen dat ik er toen zo begon over te denken: wat overblijft in poëzie moet van meet af aan koel bewaard zijn geweest. Niet de schreeuw, maar de beheersing van de schreeuw. Wil men ik-gerichte poëzie schrijven, dan moet men zich niet zozeer bekwamen in het uiten van allerindividueelste gemoedstoestanden, maar in de beheersing van dat uiten. En daartoe helpt een strenge vorm. Streng door het zo economisch mogelijk gebruik van het woord. Gedaan met salsa, het woord is aan het Noorden.

Wat zij ondernamen was al bij voorbaat zinloos en bleef misschien wel daarom bewaard Het middelpunt van de pool te bereiken dat alleen op kaarten bestaat () Zij gingen met sleden op weg, zo dachten zij maar in wezen stonden zij stil Poserend voor het nageslacht werden zij afgedreven
Al dagen geen ijsberen meer

Erg zuiders klinkt dat allemaal niet, maar dat was het voor die onfortuinlijke avonturiers beslist ook niet. Bernlef citeert uit het door de expeditieleider bijgehouden logboek: wij hebben goede hoop / nog volop voedsel, sterke schoenen. Wat verder naar het einde: slecht teken / al dagen geen ijsberen meer.

Betekeniskunstenaar

Hoewel veel lezers Bernlef vooral kennen van zijn proza is hij zijn schrijversloopbaan begonnen als dichter. Toen hem in 1994 de P.C. Hooftprijs voor die poëzie werd toegekend stelde de jury dat de thematiek van zijn verhalend proza geworteld is in wat hij in zijn poëzie exploreert. ‘Men kan zijn poëzie dus het hart noemen dat het bloed door zijn hele oeuvre doet stromen.’ In die zin zou je over Bernlef, eerder dan van een woordkunstenaar, van een betekeniskunstenaar kunnen spreken. Zijn gedichten zingen niet zozeer, maar breiden het perspectief waarmee wordt gekeken volstrekt eigenzinnig uit.

DE VORM VAN EEN GESMOLTEN SCHOTS Een schots op zee wordt ten slotte weer golf Maar wat daar allemaal niet bij komt kijken! Onzichtbare onderstromingen subtiele warmteverschillen Totdat de schots -bijna met een zucht zich onderdompelt in zijn moeder. Er zijn mensen die de gave bezitten zich zo’n schots te herinneren, zijn vorm Ze dragen hem voorzichtig tussen hun handen voor de anderen onzichtbaar Keihard zijn die mensen al gaan ze door voor zachtaardig Terwijl zij smelten zijn zij vormvast tot op het laatst.

Koenraad Goudeseune


‘Voorgoed’, Bernlef. Gedichten 1960-2010. Querido. ISBN: 9 789021 441856

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content