Veerle De Wit verkoos kat boven Claus

Hugo Claus is met twee werken opgenomen in de pas voorgestelde nieuwe canon. © Belga

Hoe komt het dat de kattenscène in Hugo Claus’ toneelstuk ‘Onder de torens’ verdween? Guido Lauwaert weet waarom en haalt het gewraakte poezenduet van onder het stof.

In een van de vorige afleveringen van mijn literaire memoires werd het doopceel van Claus’ toneelstuk uit 1993 gelicht, ‘Onder de torens’. Een gelegenheidsstuk n.a.v. de feestelijke heropening na jarenlange restauratie van de Koninklijke Schouwburg van Gent op 14 oktober 1993. Een frisse wind uit de goede richting bezorgde ons meer details over de wordingsgeschiedenis van dit stuk, de uitvoering en de nasleep ervan, die niet van de poes zijn.
Hugo Claus had na lang aandringen van toenmalig directeur Hugo Van den Berghe een toneelstuk beloofd. Door allerlei kopzorgen kreeg hij helaas geen letter op papier. Met behulp van de dramaturg Frans Redant schreef Van den Berghe zelf een stuk, na de belofte van Claus dat hij diens versie zou nalezen en desgevallend bijsturen. Dat deed hij ook. En wel zeer accuraat. Hij schrapte zowat driekwart van de tekst en pende een lange brief met adviezen om het verhaal meer diepte te geven en de spanning erin te houden. Wat er tevens versterkt in moest worden was de rancuneuze mentaliteit van de provinciale theaternotabelen.

Paus Claus Hugo Van den Berghe, stilaan aan de rand van een zenuwinzinking, want de provinciale theaternotabelen waren nog steeds in de waan dat paus Claus zelf een stuk zou schrijven, toog opnieuw aan het werk. Frans Redant las en herlas scène per scène, haalde er de taalfouten uit en schaafde de grofste beledigingen aan het adres van de notabelen weg. Ze waren erin geslopen, na telefonische tips van Claus en Van den Berghe vond ze best. Ook hij had enkele kerels die hij eens flink onderuit wilde halen. Bovendien zag Claus de kans via dit stuk wraak te nemen op de belediging die hem in 1964 was aangedaan.

Hij had een plan opgesteld voor een gezelschap op Engelse leest geschoeid, met een repertoire waarin jonge Parijse theaterauteurs als Ionesco, Arrabal en Beckett aardig aan bod zouden komen, samen met de Amerikaanse die in die jaren furore maakten. Hijzelf zou jaarlijks een stuk schrijven, of op z’n minst een Grieks drama bewerken, maar ook samenwerken met Nederlandse auteurs en componisten. Kortom, Claus stelde zich voor als de Gentse Brecht, maar van die naam kregen de leden van de raad van bestuur de bibberatie. De kandidatuur van Claus werd dus afgewezen. Niet om zijn naam, de bestuursleden waren wel dom maar niet stom, maar op grond van een onvoldragen, vaag en niet te realiseren plan.

In Cavaillon
Na weken van zwoegen en zweten kreeg Claus een nieuwe versie, wees die af, kort daarna volgde een derde versie, ja zelfs een vierde. Hugo Claus voegde er enkele flauwe grappen aan toe – die in werkelijkheid ook flauw waren, en schreef de ‘eindversie’ met de hand over, om het geheel een bewijs van echtheid te geven. Toen nodigde hij de productieverantwoordelijken uit naar zijn domein in Frankrijk. Hij hield eraan het stuk aan de heren van de Gentse schouwburg voor te lezen. En zo verscheen op een zonovergoten voorjaarsdag van het jaar 1993 na Christus, een afvaardiging van de artistieke directie in Cavaillon, zijnde directeur Hugo Van den Berghe met zijn vrouw, dramaturg Frans Redant en regisseur Sam Bogaerts solo. Ze logeerden in een nabij gelegen hotel. Nadat ze zich opgedirkt hadden, togen ze op weg. De directeur met een kunstcatalogus in de hand, de dramaturg met een ruiker en de regisseur met een fles whisky.

Kasteelheer Freddy
Ze werden ontvangen door de kasteelheer, geflankeerd door Freddy de Vree, beiden in short, T-shirt en bijhorende sandalen. Na de begroeting verdween Veerle De Wit. Zij had het stuk overgetikt, wilde graag het gezelschap verwennen, zei ze, maar een poes was ziek en patati patata. Goed, de jonge bruid verdween, het gezelschap nam plaats op het terras en Claus ging van start. Kort na middag waren de bezoekers uitgeput, door de hitte, de gekunstelde concentratie en de wijn die Freddy de Vree maar bleef uitschenken. Het derde uur van de lezing was nog maar goed en wel bezig of Claus pauzeerde, hield een wijsvinger voor de mond en keek links en rechts over de schouders. Toen haalde Claus een handgeschreven scène te voorschijn. Hij had ze die ochtend geschreven, zei hij. Iemand van het secretariaat in Gent moest hem uittikken en invoegen. Waarop hij een lange monoloog voorlas over een vrouw met een ziekelijke aandacht voor poezen.

De drie wijzen uit het Noorden begrepen al na enkele zinnen wie de vrouw was, maar wisten zich geen houding te geven. Enfin, Frans Redant kreeg de scène toegeschoven en Claus dook weer in het typoscript. Na afloop werd het glas geheven. Op het schitterend resultaat, in de zekerheid van een prachtige productie en overtuigd van een lovende ontvangst. Waarop een restaurant werd bezocht, uitvoerig werd getafeld, waardoor het Gentse gezelschap de volgende dag met een houten kop de terugreis aanvaardde. Twee dagen later begon het repetitieproces. De tafelronde vóór de vakantie en de afwerking startte begin augustus 1993. Claus arriveerde een paar dagen voordien, bezocht een repetitie, gaf nog enkele tips ter verbetering van zowel de tekst als het spektakel en verdween zonder de gebruikelijke passage langs een restaurant. Dat moet voor de artistieke leiding een teken geweest zijn dat er onweer op komst was, maar regisseur Sam Bogaerts hield het been stijf en verzekerde dat het een weergaloos succes zou worden.

Pissen tegen het Parthenon
De kritieken waren vernietigend. Maar nog voor ze verschenen was het hommeles. Na de première stoof Claus in de artiestenfoyer uit. Hij verweet de regisseur hem te hebben vernederd, zijn regieaanwijzingen niet te hebben gevolgd, geen verschil te kennen tussen repertoiretoneel en circusspektakel, en meer van dat. Ook enkele acteurs kregen er van langs, zoals Cyriel van Gent, die huilend verdween. Vic Moeremans wilde Claus te lijf gaan, maar werd afgeblokt door enkele collega’s. Na een tiental voorstellingen gaf hij er de brui aan en werd vervangen door Rudi van Vlaanderen. Drie dagen na de première kroop Claus in zijn pen en schreef een open brief, waarin hij de regisseur verantwoordelijk hield voor de slechte ontvangst, en zich bovendien had gepermitteerd een paar dialogen anders te formuleren.

Om die reden was de aanhef ‘Open brief aan Sam Bogaerts, regisseur en co-auteur.’ De verbale mep verscheen in Humo over twee bladzijden. Niet alleen de regisseur kreeg van de lat, maar ook de critici moesten het ontgelden. Onder de torens was blijkbaar de spreekwoordelijke druppel: ‘Zo heb jij van mijn hand nooit één woord gelezen over de kwalijke maagzuurlucht die W. Van Gansbeke in “De Morgen”verspreidt, nooit heb ik de schrijnend nutteloze gestalte van F. Six van “De Standaard” opgeroepen, nooit heb ik een lettergreep aan de in “Knack” keffende dwerg E. De Heer gewijd. Deze heren pissen tegen het Parthenon. Daardoor wordt het Parthenon niet aangetast, daarvoor is hun urinezuur te waterig.’ Het ‘Open antwoord van Sam Bogaerts aan Hugo Claus’ verdween naar Open venster, de brievenrubriek. De open brief is, volgens Sam Bogaerts, sinds zijn publicatie vast onderdeel geworden van de opleiding Theaterwetenschappen aan de Gentse universiteit. Als opener in de cursus over de relatie tussen de sleutelfiguren in een toneelcreatie.

Withete Veerle Parallel aan de bagarre met de regisseur speelde zich nog een tweede drama af in de coulissen. Veerle De Wit was witheet geworden van de voor haar verborgen gehouden scène. Ze gunde haar man geen blik, dacht aan scheiding, verweet hem ondank na hem uit het financiële moeras te hebben bevrijd, daagde hem uit met het opvrijen van dezen en genen en verdween met een paar vriendinnen zonder ook maar iemand te groeten. Claus vertrok met enkele getrouwen, onder wie Hugo Van den Berghe en diens vrouw Blanca Heirman. Het doel was de Hotsy Totsy, waar even later ook Sam Bogaerts met zijn troepen arriveerde. Het gevolg was een vechtpartij die door de opgeroepen politie moest worden beslecht. Enkele bezoekers, totaal vreemd aan de theateroorlog, gingen op de vuist met de flikken, dat kwam er ook nog bij. M.a.w., zaterdag 15 oktober 1993 staat te boek als de schoonste dag in de geschiedenis van de Hotsy Totsy.

Claus verdween op een gegeven moment naar de bovenverdieping, waar ooit Guido en Motte Claus hadden gewoond, maar sinds hun verhuis naar de streek van de familie Buysse, werd gebruikt als logement voor leden die toevallig maar niet onwelwillend waren beland in het wilde westen van de vrije liefde. Samen met Claus bestegen Hilde Ledeganck en Leia Huyvetters de trap. De volgende dag vertrok het drietal naar Parijs. De dames keerden na een week terug en Claus nam het vliegtuig naar New York. Enkele dagen later zat hij alweer in Antwerpen. Hij had geen bankkaart en alle cheques waren opgebruikt. In de eenzaamheid van een hotelkamer besefte hij hoe dom het is alle administratieve rompslomp uit handen te geven en wat de macht van een volmacht is. Het jonge koppel sloot een deal. Een nieuwe locatie zou worden gezocht waar beiden een eigen etage hadden. Mevrouw zou zich blijven ontfermen over de financiële en administratieve zaken, meneer zou zich enkel concentreren op het schrijven en schilderen en beide partijen zouden zich voortaan publiekelijk onthouden van kritiek op elkaar. En de poezen bleven waar zij waren, op het grondgebied van mevrouw.

Kattenduet wordt Claus bijna fataal
De aanleiding voor de kattenscène in Onder de torens is te vinden in het auto-ongeval dat eerder dat jaar was gebeurd en waardoor Claus een paar weken in een Frans ziekenhuis heeft gelegen. Een van de poezen op de achterbank van de Saab was in zijn eentje begonnen aan het kattenduet van Rossini en mevrouw Claus draaide zich bezorgd om. Iets te lang. De auto belandde op zijn dak in een gracht. Hugo Claus, die nooit een gordel droeg, was er erg aan toe, maar mevrouw Claus was eerder bekommerd om haar poezen dan om haar man. Dat is de klik geweest die de al tanende passie van het jonge koppel de das omdeed en een stuk opleverde met kort voor het einde van het tweede bedrijf een scène – een toneel in het toneel, zogenaamd geschreven door een vrouw – waarin een man aan het raam staat en een vrouw op haar knieën tot een niet aanwezige poes spreekt.

‘Kom kom Fidelio kom. Wie is vrouwtje lief? Wie is manneke voor zijn vrouwke? Fidelio! Kom Fidelio. Ga jij uw mama in de steek laten? Neen, hè, jij bent een trouw, warm, mooi beestje. Hoe moet mama’s haar? Korter of langer? Een krulleke d’er in, nee, sluik heeft meer karakter. Zullen we naar ’t nieuws kijken? We hebben het al gezien op Brussel Frans maar we moeten op de hoogte blijven, zoetje, zodat we kunnen redeneren als papa’s vrienden komen, alle drie, en mij behagen. En mama ziet graag ’t nieuws, het nieuws lucht haar op want d’r gebeurt van alles in de wereld, van alles dat haar schuld niet is. Ik zie d’er slecht uit, ik heb me gezien in de spiegel, maar misschien zie ik er zo uit dat ik bijziender word. Met de jaren. Kom zoeteke, kom bolleke, kom Fidelio. Wat vindt ge van mama’s tailleur? Doe ik er een bloem op, in de heup, dezelfde bloem op, in de heup, dezelfde bloem als op mijn hoed en de kleur, een beetje oranje, perzik? Want de vrouwen van papa’s vrienden gaan mij uitkleden met hun ogen, een bloem zal de aandacht weghalen van mijn heup, met die rolletjes die ik niet kwijt krijg, het is mama’s bouw, het is de natuur, het is onrechtvaardig. Ik krijg niks weg ook al ging ik naar het beautysalon, in de Elle staan van die verdoemde magere teven, graatmagere kutwijven! Kom, ja, hier, bij mama. Je luistert niet. Ik kan doodvallen voor je ogen, je zou nog niet knipperen met je ogen. O, Fidelio, heb je een mot gevangen, lekker hè, zo’n mot, zo’n droog blaadje, precies de lippen van pappie, hè. Maar als ik een golf in mijn haar laat leggen, lijk ik veel ouder. In blijdschap en in leed. In voor- en tegenspoed. Altijd. Al die jaren. Mijn teint is beter, kleurt beter bij de overgordijnen, ik ben een stukje van het interieur, je kunt in mij zitten. Kijk onze pappie daar bij de gordijnen, staat ook te piekeren over de gordijnen of wij de verkeerde kleur gekozen hebben, nee, grapje! Nee, pappie piekert niet over zulke banaliteiten, dat is mama’s afdeling, papa piekert over wat achter de gordijnen zit en daar wil ik me niet in begeven in dat labyrint van wat achter en tussen en onder de dingen zit… Mama had het vroeger kunnen weten dat pappie geen feestnummer zou zijn, op haar trouwdag al, maar d’r is geven en nemen en Onze Lieve Heer doet de rest. De gordijnen dicht. Niet helemaal dicht, want anders zie je er de vlekken op, van vaseline of brylcrème, want door die vlekken heeft mama de gordijnen voor twee derden van de prijs gekregen, alleen mama ziet de vlekken. Overal vlekken. Die tailleur, Fidelio. De naaister zegt dat zij de mouwen goed zal krijgen, dat er geen sprake van is dat de andere mensen zullen zeggen: “God wat heeft die vrouw korte armpjes.” De drie vrienden van pappie komen om te bridgen… Bloedzuigers, vitters, en elke week zien ze er grauwer, gerimpelder, rottiger uit en ik zie me in hun ogen, ook iets meer vlekken en puisten en vet en ik babbel weer te veel, ik verstoor pappie zijn innerlijke rust… Maar als je niet spreekt zijt ge er niet. Kom, Fidelio, kom. Voor dat ze je op straat pakken en naar een vreemd zonnig land verschepen waar je moet dienen voor de haaienvangst. Een weerhaak in je buikje en je spartelt en daar komt de grote bleke haai met zijn messen van tanden… [De gordijnen waaien heftig, een soort storm.]
Fidelio, vraag ik zoveel? Af en toe een aaitje over mijn haar, een kusje in mijn nek! Een golf in mijn haar, een tailleur en gordijnen. Natuurlijk zijn er mensen die geen tailleur hebben omdat zij in de woestijn leven, geen gordijnen in die kapotte lemen hutten en geen leven vanwege de tanks en de helikopters die naar hen schieten… en geen haar vanwege de bestralingen… Maar ik moet ik altijd, aldoor dankbaar zijn? Mag ik niet eens tegensputteren, één keer in een leven vol kwelling en zorgen.’
Van de hond Najaar 1993 verscheen ‘Onder de torens’ in boekvorm. Een foto siert de kaft. Van op de Sint-Michielsbrug genomen. Tussen Het Belfort en de kathedraal is een glimp te zien van de schouwburg. Inhoudelijk geen grote wijzigingen. De gebruikelijk correcties, kleinigheden. Slechts één groot verschil. De vrouw spreekt in de boekuitgave niet meer tegen de poes maar tegen een hond. Heeft ooit iemand een hond een mot weten vangen? En staan er honden op het menu van haaien?

Guido Lauwaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content