Benno Barnard

Tijdens de familiereünie

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

De Amerikaanse familie van Benno Barnard komt op bezoek en ondertussen loopt hij allesbehalve over van beate bewondering voor Gerrit Komrij en Rutger Kopland.

Maandag

Joys integrale familie in de eerste drie graden is vanuit de Verenigde Staten en Engeland overgekomen voor de jaarlijkse reünie. Op Zaventem klopte men ontroerd het stof uit elkaars rug – en nu wemelt ons kleine boerenhuis van de kinderen en iedereen wil tegelijkertijd zijn kleren wassen en het toilet gebruiken en een verhaal vertellen. Gisteravond in de schemering speelden de neefjes op het Europese erf een zelfbedacht hybridisch spel, half American football, half rugby, dat culmineerde in een berg jongens waaruit in alle richtingen ledematen staken. De regen droogde op; de bloemkronen glansden zwak in de aarzelende avondzon; de vaders lurkten vergenoegd van hun flesjes Belgische pils, terwijl de moeders opgewonden dialogen over hun dochters, abdomens, kappers, vriendinnen en nieuwste digitale speelgoed voerden, die ze ritmisch onderbraken met de uitroep ‘Oh my God!’ Tevreden zaten mijn schoonouders naar de vruchten van schoot en opvoeding te kijken.

Maandagavond (geroezemoes op het terras, waar het kil en gezellig moet zijn) De bijeenkomst van de stam wordt romantisch verlicht met kampvuren, geritualiseerd met de liedjes van vroeger en de jaarlijks herhaalde anekdotes uit de jeugd van de stamvader; morgen, als de regen gestaag valt, volgen er wellicht zonnedansen. Er hangt, kortom, een lichte, niettemin gewijde sfeer: de familiereünie als religie light. En voor mij is al deze nerveuze gezelligheid, waar ik aan deelneem en tegelijkertijd buiten sta, iets dat ik observeer, zoals een antropoloog een dorp in het regenwoud.

Dinsdag

Een lezer van mijn dagboek vraagt me beleefd of ik werkelijk geloof dat het leven in de oude, schijnbaar door mij verheerlijkte wereld beter was. Hij noemt als voorbeeld de scène met de Engelse boerin en Lord Edward, die ik onlangs heb beschreven. Hij, de lezer, zelf de zoon van een keuterboer, is nog opgegroeid onder een feodale hemel en bewaart dubbelzinnige herinneringen aan een Gentse baron met een naam als een lintworm, die jaarlijks de pacht kwam innen. Deze herenboer was een aardige man, in tegenstelling tot zijn aanstellerige bedgenote en hun kinderen uit een andere wereld. Ze kwamen jaarlijks eten – het versterken van de inwendige edelman hoorde bij de inning van de pachtgelden. Dat eten, waarvoor de moeder zich een dag lang uitsloofde, verliep in het Frans. Op een dag, vertelt de briefschrijver, stond de baron bij de achterdeur een luchtje te scheppen, in afwachting dat de pachter hem zijn hofstee en werk zou tonen, zoals het gebruik was. ‘Hij keek mij indringend aan (ik was misschien tien of twaalf), kwam naderbij, hield twee vingers voor mijn ogen, en zei toen: “Ja, ze staan mooi scherp”. Alsof in dit verre gehucht normaal enkel scheelogigen geboren werden. Alsof ik, voor zijn menslievende inborst, de geruststellende uitzondering was op de regel van eeuwen achterstand…’ Het geheugen is geen morele instantie, maar het slaat verontwaardiging, gekwetstheid en woede op als de boer zijn winteraardappelen.

Woensdag Wat mijn vermeende dwepen met het voorbije betreft: cum grano salis. Door alles wat ik schrijf, en zeker die Engelse scène, is behalve de nodige fantasie altijd zelfspot gemengd… His lordship, dat ben ikzelf, aardig maar tot het hiërarchische geneigd, en gaarne de melkmeid in haar kont knijpend. Nee, een sociaal programma of diepe maatschappelijke inzichten drukken dat soort schetsen niet uit; wel, meestal impliciet, mijn onbehagen in de huidige structuren.

Donderdagochtend

Ik heb het al eerder gezegd, lezer: ongetwijfeld bent u keurig in uw opvattingen en mijn ideeën zijn beslist uitzinnig, maar ik schrijf geen dagboek om gelijk te hebben – wel om mijn gedachten, indrukken, herinneringen en emoties literair te ordenen. Het enige wat ik wil is iemand die het graag leest… Maar ik verbeuzel mijn tijd! De Yankees zitten met glazige jetlagogen aan de keukentafel en willen brunch.

Vrijdag Velen zetten zichzelf lekker in het zonnetje op de grafsteen van de grote dode satiricus. Wat ik van hem en zijn gebrek aan wezenlijk talent vind, heb ik al eerder op deze pagina’s geschreven. Het dieptepunt in dat oeuvre is het misprijzende stuk over Hans Andreus dat hij in een vooraanstaande krant publiceerde toen de dichter amper twee dagen stijf en koud was. Mijn moeder zei: ‘Hij weet niet dat Andreus dood is. Anders schrijf je zoiets niet.’ Maar hij wist het wel. Hij zat naar ons te grijnzen op de bodem van die morele afgrond, op die torenhoge diepte.

Zaterdag

Ook Kopland is dood – Willem van Toorn vertelde het me. Ik heb korte tijd plezier aan zijn werk beleefd, toen ik een jaar of zeventien was – daarna begon de mengeling van sentiment en Griekse natuurfilosofie me te vervelen. Vervolgens leerde ik hem persoonlijk kennen, in de werkkamer van Herman de Coninck, die hem als een hond bewonderde, wat mij erg verbaasde. Ik draai de film der jaren over zijn spoelen Spijt en Geheugen terug. Kijk, daar heb je hem: hij noteert ‘Kopland’ in de marge van een nieuw gedicht dat Herman hem ter beoordeling voorlegt; hij zit zich daar, tussen de cascades van boeken en ordeloos verspreide inzendingen voor het Nieuw Wereldtijdschrift, als een ijdele, geldbeluste, minzaam doenerige, alles bij elkaar nogal geborneerde man te ontpoppen, die mij nog altijd met ‘Bruno’ aanspreekt, wat ik hem nog altijd niet vergeef… (Over de doden… maar ik heb een Komrij in mij, zoals ik een

moslimfundamentalist in mij heb.) Des te charmanter is Van Toorn, die, naar mijn smaak, ook een veel betere dichter is (sympathie en bewondering: het blijft moeilijk die Siamezen te scheiden).

Zondag

Ik lees bij Sloterdijk dat hij de ‘christelijke antropologie’ afwijst: het christendom zou immers de nederige mens als ideaal afbeelden. Tegenover die loser positioneert hij de trotse, zelfbewuste, tot prestaties gedreven mens (in dat verband gebruikt hij Plato’s begrip van de thymos: eer, trots, zelfbewustzijn). Heeft hij gelijk? Ik betwist dat. Het lijkt me een brok onverteerde Nietzsche. Om niet te zeggen dat ik het Teutoons geouwehoer vind. Als er één beschavingsvorm is die, ondanks haar soms monsterlijke tekortkomingen, de mens een toorts in de hand heeft gedrukt en hem tot grootse verwezenlijkingen heeft geïnspireerd, dan wel het christendom (dat niets anders is dan een reusachtige sekte van het Jodendom). Over dit intrigerende onderwerp zou ik bij de barbecue graag een gesprek opzetten, maar daarvoor is de aardige, vrome bevolking van mijn terras onbruikbaar; daarvoor heb ik, o paradox, ontwikkelde atheïsten nodig.

Zondag Terug naar Omaha Beach.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content