Ludo Bekkers

‘Theatraliteit: een geschiedenis van gespeelde emoties’

Ludo Bekkers Kunst- en fotografierecensent

Het boek Theatraliteit van De Kuyper en Poppe mag gerust een standaardwerk van de cultuurgeschiedenis genoemd worden.

'Theatraliteit: een geschiedenis van gespeelde emoties'
© /

Emoties kennen we allemaal en bij bijzondere gelegenheden tonen we die ook. Soms in verhevigde vorm. Bij woede of verdriet, angst of liefde. Dat is een vorm van theatraliteit zoals ook politici op de tribune van de parlementen met enige pathos hun standpunten kracht bijzetten. Theatraliteit in een artificiële vorm zien en horen we bij toneelspelers, actrices en operazangers. Dat is pas échte theatraliteit omdat de gevoelens die ze vertolken niet reëel zijn maar gespeeld en bovendien situeert zich dat in een decor, in een schouwburg die daarvoor speciaal zijn ontworpen.

Over dat soort theatraliteit handelt een prachtig boek van Erik de Kuyper en Emile Poppe die beiden meer dan twintig jaar de studie Film en Opvoeringskunsten doceerden aan de universiteit van Nijmegen, nu Radboud Universiteit. Het boek is een bewerking van hun cursussen met vele illustraties en uitermate leesbaar geschreven. Het is geen geschiedenisboek van het theater in zijn meest brede zin maar een meanderige wandeling langs de paden die theater, opera, ballet en musical doorliepen in de periode van barok tot Brecht en verder, zoals de ondertitel luidt. Een citaat van de Britse theatertheoreticus Denis Bablet (+1992) is hun leidraad : “De geschiedens van het theater kent geen abprute breuken, geen totale omwentelingen (…) Zogenaamde revoluties zijn meestal niet meer dan de plotse concretisering van ideeën die allang aanwezig waren, alvorens ze hun realisering vonden.” Dat is het adagium waar de auteurs zich consequent gehouden hebben en misschien daarom beginnen zij bij de barok omdat die, bijvoorbeeld in de schilderkunst, manifest theatraal is. Maar ook omdat in die periode, grosso modo van de 15e tot en met de 17e eeuw, het begrip “schouwburg” zoals we die nu nog kennen ontstaan is.

Een specifiek gebouw met een scene en decors waarin zich de protagonisten bewegen. Theater was er toen overal, denk maar aan het paleis van Versailles, een somptueus decor gebouwd rond de theatrale figuur van Lodewijk de Veertiende die danste op de muziek van o.m. Lully en de omliggende parken met hun labyrinten en trompe l’oeils. De rebellen van de Franse revolutie vernietigden dan wel het oude systeem maar, anders dan het IS in Palmyra en elders, vernietigden ze geen monumenten en ook geen schouwburgen. Integendeel, zij gebruikten ze om hun republikeinse visie op het theater te “outen”.

De geboorte van de regisseur

De verleiding is groot om alle hoofdstukken van het boek voor te stellen maar enkele facetten erin zijn te boeiend om er aan voorbij te gaan. Het huidige regietheater met als centrale figuur de regisseur ontstond in de 19e eeuw aan het hof van de hertog van Saksen-Meiningen. Cultuurminnaar die over een hoftheater beschikte en daar fundamentele beslissingen in nam o.m. het aanstellen van een intellectuele en artistieke leider die alle facetten van een opvoering coördineerde. De hedendaagse regisseur was geboren. Met een sprong komen we in de 19e eeuw terecht en bij een van de uitvinders van de fotografie, Louis Daguerre. Die bekwaamde zich eerst als landschapsschilder wat hem dan bij het theater bracht waar hij een beroemde decorontwerper werd en specialist in de belichtingstechniek (toen nog met olielampen). Zijn volgende stap was het ontwerpen van diorama’s, immense doorzichtige doeken die aan beide zijden beschilderd waren en die met een uitgekiende belichting visuele illusies tot stand brachten. Daarna pas kwam de fotografie.

Dat diverse vormen van kunst elkaar vonden wordt opvallend aangetoond door Sergej Diaghilev, stichter van “Les Ballets Russes”, niet meer weg te denken uit de dansgeschiedenis. Het was hij die met een fijne neus jonge componisten, dansers, choreografen en decorontwerpers ontdekte. Bij de beeldende kunstenaars overtuigde hij o.m. Georges Rouault, Marc Chagall, Picasso en Marie Laurencin om decors en kostuums voor zijn spektakels te ontwerpen. In Duitsland en binnen het kader van het politiek theater was Erwin Piscator de opmerkelijkste figuur die, binnen zijn visie, totaal vernieuwend was. Ook hij daagde beeldende kunstenaars uit om decors te ontwerpen zoals Làszo Moholy-Nagy, Georg Grosz en John Heartfield.

Opera- en dansuitvoeringen hebben de jongste decennia soms schokkende evoluties doorgemaakt. Voor de opera hebben jongere regisseurs het stof van de geschiedenis weten weg te zuigen en hebben het klassieke repertoire meer dan een poetsbeurt gegeven. De auteurs steken hun afkeer niet weg voor de extremen op dat vlak waarbij de inhoud (waarop de zangpartituur gebaseerd is) dermate geactualiseerd wordt dat de betekenis van libretto en partituur weggegomd wordt.

Tenslotte wat het ballet betreft wordt, na “Les Ballets Russes” in het begin van de vorige eeuw op twee sporen gedanst. Aan de ene kant wordt het klassieke ballet met zijn vastgelegde patronen verder beoefend en herhaald in de operahuizen (Parijs, Moskou, Londen, Berlijn, Amsterdam) en anderzijds ontwikkelde er zich een tendens onder allerlei invloeden om te gaan experimenteren op basis van de mogelijkheden van het lichaam als zelfstandig uitdrukkingsmiddel. Na Balanchine, de vader van het 20e eeuwse ballet, rijzen sterchoreografen op zoals Merce Cunningham en Trisha Brown in de Verenigde Staten en in Europa Maurice Béjart als een spilfiguur met daarna Anne Teresa De Keersmaeker die met de voortzetting van de dansschool P.A.R.T.S nu al meerdere generaties jonge dansers en choreografen heeft opgeleid. Hùn aandacht ging en gaat vooral naar het conceptuele, dus geen verhaal meer maar een reeks bewegingen die als een aparte lichaamstaal in enkele gevallen zelfs geen muzikale ondersteuning verdragen. Misschien wat te kort wordt de naam van de Duitse Pina Bausch geciteerd. Met haar Tanztheater, zoals men het is gaan noemen, heeft zij vanuit haar thuisbasis Wuppertal een totaal nieuw concept ontwikkeld waarbij theater haast osmoseerde met dans en omgekeerd. Dit heel persoonlijke concept werd een wereldwijd succes en zij durfde het aan in sommige producties amateurs te betrekken die niets van dans afwisten. Tenslotte wordt ook aandacht besteed aan de muziek- en dansfilm, de shows in New York en Londen en het circus.

Gerard Mortier

Nooit kan een werkstuk volledig zijn maar in dit geval is het opmerkelijk dat de naam van Gerard Mortier nergens valt. Hij was het die niet uitsluitend de Brusselse Muntschouwburg op internationaal niveau tilde maar ook in Parijs, Salzburg en Wenen functioneerde. De vernieuwing die hij vooral in de ensceneringen doorvoerde was spectaculair. Er zijn nog andere omissies maar het is wel een uitgewerkte syllabus van de colleges die de auteurs aan de universiteit gaven en dan is het evident dat het hele spectrum van de materie nooit kan overzien worden. Maar los hiervan is “Theatraliteit” een buitengewoon boek geworden, het is, binnen het thema, uitgegroeid tot een échte cultuurgeschiedenis. De auteurs konden steunen op hun uitzonderlijke eruditie die alle facetten van de kunsten bestrijkt. Met alle ingevlochte voetnoten en uitgebreid illustratiemateriaal verdient het gerust het epitheton standaardwerk.

Boek : Eric de Kuyper & Emile Poppe, “Theatraliteit” uitg. Terra/ArtEZ Press ISBN 978 90 8989 337 6

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content