‘Simone de Beauvoir noemde mij haar zesde man’

Gesprek met Claude Lanzmann over zijn roerige leven tijdens en na de Tweede Wereldoorlog.

Claude Lanzmann is 86 jaar en zit geen moment stil. Hij woont en werkt in een helder appartement in het veertiende arrondissement van Parijs, maar daar tref je hem niet vaak aan. Tegen de ruggen van de boeken in de rekken van zijn woon- en werkkamer leunen de zwartwitfoto’s die zijn leven illustreren. 1928: de driejarige Claude in de armen van zijn moeder Pauline, ergens op een strand. 1944: de negentienjarige Claude naast zijn vader, beiden in uniform, verenigd in het verzet tegen de Duitse bezetter.

En verder talloze foto’s van Claude Lanzmann in het gezelschap van de beroemden der aarde: veel politici en heel wat schrijvers. Als journalist behoorde Lanzmann na de Tweede Wereldoorlog tot de vriendenkring van Jean-Paul Sartre. In de jaren vijftig was hij gedurende acht jaar de levensgezel van Simone de Beauvoir.

Lanzmann is geen diplomaat. Hij is recht voor de raap, op het brutale af. Hij schaamt zich niet te bekennen dat hij gefascineerd is door stierengevechten, een passie die hij deelde met Simone de Beauvoir. Lanzmann: ‘Haar hartstocht voor het stierengevecht was enorm. Het kon haar geen moer schelen dat die passie niet overeenstemde met de political correctness van die tijd.’

In ‘De Patagonische haas’, zijn pas in het Nederlands vertaalde autobiografie, vertelt Claude Lanzmann hoe hij samen met Simone de Beauvoir onder een brandende zon de bergen in trekt, onvoorbereid, zonder water of hoofddeksel, zonder crème, wat hem een flinke steenpuist oplevert die onderweg openbarst. Die anekdote illustreert zijn impulsiviteit. Zijn gestalte en temperament herinneren aan de figuur van de Hongaarse schrijver Arthur Koestler. Het zal wel geen toeval zijn dat die cholerische Koestler een tijdlang de minnaar van Simone de Beauvoir is geweest.

Lanzmann: ‘Nadat we de eerste keer met elkaar geslapen hadden, noemde Simone de Beuavoir me haar “zesde man”. Haar vorige mannen waren de schrijver Arthur Koestler, de journalist Jacques-Laurent Bost, de filosofieprofessor René Maheu en de Amerikaanse schrijver Nelson Algren. Uiteraard mag ik Sartre niet vergeten.’

Lanzmann heeft in zijn autobiografie allerlei intieme details uit zijn leven aan de openbaarheid prijs: ‘In het begin had ik helemaal niet de intentie om met die intimiteiten uit te pakken, maar in de loop van mijn verhaal constateerde ik dat het vals en verkeerd zou zijn om ze te ontwijken. Het was soms erg lastig om openhartig te zijn, maar ik vond dat ik eerlijk moest zijn. Het was heel moeilijk om over de zelfmoord van mijn zuster te schrijven.’

Andere passages in ‘De Patagonische haas’ zijn juist met veel plezier geschreven, bijvoorbeeld de erotische escapades van de twintigjarige na de bevrijding in Parijs. Vlak na de oorlog zwierf Claude Lanzmann vaak en graag over de Champs-Élysées, zijn ‘geprefereerde jachtgebied’ dat toen nog een prachtstraat was. Hij sprak er de mooie vrouwen aan die je er destijds nog op hun eentje kon zien flaneren. Met intens genoegen vertelt Lanzmann hoe hij, arm als een luis, al zijn retorische registers opentrok om de dames met zijn mooie praatjes te ‘verdoven’. Zo leerde de berooide student in de filosofie de dertigjarige Élise kennen, de welstellende eigenares van een glamoureus kapsalon die – verwend door luxe – al opgewonden raakte van het sjofele studentenkamertje waarin ze Claude ontmoette om met hem te vrijen.

Eerst was er de oorlog, waarin hij meer dan eens de Duitse bezetters vanuit een hinderlaag onder vuur nam. De jaren vlak daarna herinnert Lanzmann zich als een romantisch en avontuurlijk tijdperk, waarin hij zichzelf vol overgave identificeerde met de helden uit de boeken van de schrijvers die hij bewonderde.

Lanzmann: ‘Het is erg moeilijk om de mensen nu nog aan het verstand te brengen hoe gretig we ons eind 1945 op Sartres ‘Les chemins de la liberté’ stortten. De eerste twee delen, ‘L’âge de raison’ en ‘Le sursis’, waren pas verschenen. Voor ons waren die boeken geen literaire illustraties van filosofische thema’s, maar echte romans die puilden van levende mensen die zelf vol dubbelzinnigheden en tegenspraken zaten. De helden die in Sartres romans optraden, schreeuwden erom geïmiteerd te worden. Ik imiteerde het personage Boris Bücher dat in de Parijse boekhandel Garbure boeken stal. Ik voelde de drang om zelf in de huid van die Boris te kruipen, ik werd zelf een held uit Sartres roman en ik, arme student, begon filosofische boeken te stelen uit de Presses universitaires de France op de Place de la Sorbonne. Toen er een belangrijk filosofisch boek van de hegeliaan Jean Hyppolite verscheen, moest ik dat boek hebben. Maar ik was zo nerveus dat ik tijdens de diefstal op heterdaad werd betrapt. Jean Hyppolite, die ik na mijn “misdaad” leerde kennen, vond het heerlijk dat ik zijn boek de moeite waard vond om het te stelen, dat was voor hem de mooiste onderscheiding die hij zich kon dromen. Ik had geluk. Ik werd door de rechtbank tot een geldboete veroordeeld, maar werd niet van de universiteit gestuurd.’

In die tijd ontpopte Claude Lanzmann zich tot een echte schelm. Hij trok priesterkleren aan en ging bij bourgeois en aristocratie bedelen om geld voor goede doelen dat hij in eigen zakken liet verdwijnen. Hij zocht beroemde dichters op die evenzeer geld nodig hadden als hijzelf en liet ze met de hand kopieën van hun gedichten maken die hij voor forse sommen als unieke exemplaren aan verzamelaars verkocht.

Lanzmann: ‘Ik betaalde de dichters een commissie voor hun kopieën. Paul Éluard schreef tien maal na elkaar ‘Liberté j’écris ton nom’ voor me, telkens met kleine variaties: hij voegde iets toe of hij liet iets weg. Op die manier verkocht ik “originele” handgeschreven gedichten van Louis Aragon, Jean Cocteau en Francis Ponge aan collectioneurs die overgelukkig waren met de schatten die ik hun aanbood.’

Na de bevrijding studeerde Lanzmann filosofie in Parijs en vertrok kort daarop naar Tübingen en daarna naar Berlijn. Aan de Vrije Universiteit van Berlijn gaf hij eind jaren veertig seminaries over het antisemitisme. In West-Berlijn schreef hij een reeks artikelen over ‘L’Allemagne derrière le Rideau de fer’ voor Le Monde en trok daarmee de aandacht van Jean-Paul Sartre, in wiens kring hij verzeild geraakte toen hij naar Parijs was teruggekeerd. Sartre verzocht hem mee te werken aan Les temps modernes. Lanzmann schreef destijds ook stukken voor Elle en France Soir en leefde zich in de wereld van de film in. Maar zijn grote obsessie werd Israël, en zijn levenwerk is verbonden met ‘Shoah’, het grote filmepos over de uitroeiing van de Joden in de Duitse kampen, een project waaraan hij twaalf jaar obsessief werkte, van 1973 tot 1985.

Piet de Moor

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content