Sándor Márai – Vrede op Ithaca

In Vrede op Ithaca vertelt de Hongaarse schrijver Sándor Márai hoe halve goden hele kleinburgers worden.

Sándor Márai – Vrede op Ithaca

Uit het Hongaars vertaald door Frans van Nes

Uitgeverij: Wereldbibliotheek

Aantal pagina’s: 304

Prijs: 24,90 euro

ISBN: 978-90-284-2418-0

In Sandór Márais roman Vrede op Ithaca is de wereld van de goden en hun afstammelingen in verval, geestelijk en fysiek. Ulysses was ooit een avonturier die have en goed in de steek liet om onder de muren van Troje te gaan strijden voor de herovering van een ontvoerde Spartaanse vrouw. Een oorlog ‘met een onderjurk als vaandel’ sneert Penelope, Ulysses’ vrouw.

Maar als Ulysses na twintig jaar naar Ithaca terugkeert, is hij dezelfde man niet meer. De listige militair staat op het punt een bekrompen burgerman te worden. Hij interesseert zich plots voor goud en zilver. De anticonformist en verkwister, die geen belangstelling had voor bezit en zelfs zijn vrouw verwierp, ontpopt zich als een schraperige en jaloerse koopman. In zijn paleis keurt hij de geschenken die de door zijn hand vermoorde vrijers tijdens zijn afwezigheid aan Penelope cadeau hebben gedaan.

De tijden zijn veranderd. Het is een teken aan de wand dat de corrupte en grijze Hermes, die inmiddels een buikje gekregen heeft, door Zeus naar Circe is gestuurd met de boodschap dat ze moet ophouden mensen in varkens te veranderen: ‘Ulysses heeft je bedrogen. Maar dat is nog geen reden om het hele mensengeslacht in een varkenskot op te sluiten.’

Op het einde van de roman maken we kennis met de beruchte vrouw die de klassieke oudheid op stelten heeft gezet. Maar tot ontzetting van de verteller is de schone Helena verschrompeld tot een verdorde matrone. Als de oude taart hem wil verleiden, slaat de jonge verteller voor het misbaksel op de vlucht. Helena’s man, de grote held Menelaüs, doolt als een afgetakeld drankorgel door de gangen van het paleis.

De geschokte verteller maakt een bittere balans op van zijn bedevaart: ‘Ik had geleerd dat de Spartanen niet al te Spartaans leven en dat het niet raadzaam is om de helden en idealen van de mensheid van al te dichtbij te bekijken.’ Goden en halfgoden vallen van hun sokkel.

Aan het slot van Vrede op Ithaca is er sprake van een nieuw contract tussen goden en mensen, waarbij de mens meester wordt van zijn eigen lot. Vanaf nu worden de mensen om hun vergankelijkheid door de goden benijd.

Dat geheim heeft de godin Calypso in het oor gefluisterd van Telemachus, Ulysses’ zoon: ‘Onsterfelijkheid is eentonig en vermoeiend. Bijna gruwelijk. Hoe verheven de Olympus als verblijfplaats ook mag zijn, het wemelt er van de verveelde goden en godinnen, die de lotgevallen van de mensen met nijd en afgunst volgen. De dood, waarmee de goden de mensen hebben gezegend en geslagen, is ook een groot geschenk: hij zorgt voor spanning in het leven.’

Márais roman kun je lezen als het relaas van de mens die erin slaagt om door zijn vindingrijkheid aan de willekeur van de Olympus te ontsnappen. Met vuur, letters en gereedschappen organiseert de mens zich beter dan de geschifte goden die zich voorgoed in hun primitiviteit hebben geïnstalleerd. Want al is het zonneklaar dat hij alles van de goden heeft geleerd, toch blijkt ook dat de mens ‘de aloude, verheven, maar bovenal verouderde en achterhaalde goddelijke gereedschappen, instrumenten en modeartikelen had vervolmaakt’.

Meteen volgt de anticlimax. Want nauwelijks heeft de verteller deze verheven gedachte voltooid, of hij wordt op weg naar Sparta geconfronteerd met de techniek van de eugenetica: Spartaanse soldaten werpen elke maand alle zuigelingen die met een gebrek geboren zijn in de diepte van een ravijn.

Vrede op Ithaca (1952) is niet Márais beste roman. Na zo veel vertalingen is het vet wat van de soep. Hier en daar wordt de schrijver te didactisch. Soms lijkt hij niet te weten welke toon hij moet aanslaan.

De roman balanceert tussen een parabel en een groteske en de lezer vraagt zich af of hij een drama, een komedie of zelfs een parodie onder ogen heeft. Het resultaat van al die stijlbreuken is dat de lezer het serieuze niet al te ernstig neemt en om het potsierlijke nauwelijks kan lachen.

Piet de Moor

Sándor Márai

In 1900 geboren in Kassa, Hongarije, nu Kosice, Slowakije.

Schreef talrijke romans zoals De opstandigen, De nacht voor de scheiding, De erfenis van Eszter, Gloed, Kentering van een huwelijk.

Vooral gewaardeerd voor zijn dagboeken en memoires: Land, Land!… en Bekentenissen van een burger.

Na de communistische machtsovername in Hongarije (1948) kiest hij voor ballingschap in Zwitserland, Italië en de Verenigde Staten.

Pleegde in 1989 zelfmoord in San Diego. De Italiaanse heruitgave van Gloed in 1998 leidde tot zijn mondiale literaire herontdekking.

Partner Content