Recensie ‘Modest’ van Rudi Walravens: een modest, maar rondborstig boek

Debuten kreunen vaak onder zelfoverschatting. Rudi Walravens mag dan een debutant zijn, hij bewijst wel dat hij een kernthema in de hand kan houden en een vlot verhaal met geloofwaardige dialogen tot een aannemelijke afronding kan dragen.

Debuten kreunen vaak onder zelfoverschatting. Een schrijver die zichzelf op de flap typeert als lijdend ‘aan een ernstige vorm van taalverslaving’, stelt je dan ook ongewild op je hoede. Rudi Walravens heeft bovendien pers en communicatie gestudeerd, wat de argwaan nog versterkt omtrent wervende passages.

Ik ben bedrogen en ook niet bedrogen. Wat voor realistische setting moet doorgaan, het Pajottenland en vooral het stadje Halle, is tastbaar in verfranst taalgebruik en herkenbare verwijzingen. De sfeer zit dus goed. Dat hij af en toe over de schreef gaat, zal wel te maken hebben met zijn onderdompeling in het het plaatselijke buurtleven – Walravens zit namelijk in het bestuur van Curieus Halle, de culturele tak van de socialistische partij, die zich bezighoudt met kwissen, liefdadigheidsetentjes, en bescheiden bevordering van het globale cultuurleven. So far, so good.

Soms heb ik wel het gevoel dat er een overdaad aan streekreclame inzit, van Brabantse boerenkeuken (op het randje van afschuwelijke gerechten) tot uitgesproken publiciteit voor Brasserie (eigenlijk: Hotel-Bistronomie) Les Eleveurs, de Brésorkoffie van Paul Van Himst, of Café (In) De Fazant (Grote Markt Halle), van de plaatselijke charmezanger Paul Severs uit Huizingen-Beersel (vorig jaar overleden) tot misplaatst chauvinisme (‘Ulla gaat langs op (?) het nieuwe Halse Stadhuis aan de Place Lion, want geen enkele Halse autochtoon haalt het in zijn hoofd om Leeuwenplein te zeggen’).

Maar dat is hooguit een kleine smet op de sfeerschepping. Modest heeft een hoog Piet Van Akengehalte, de schets van het proletariërsmilieu dat als vanzelf bestaat naast maar ook opgaat in het zelfgenoegzame kleinburgerlijk bestaan is bijzonder natuurlijk uitgetekend. Halle leeft in zijn hart nog altijd in de negentiende eeuw. Het zijn nog altijd de burgemeester (hier de avocaat en schepen van feestelijkheden), de huisdokter en de pastoor (de aalmoezenier) die de krachtverhoudingen bepalen. Het zijn ook de drie slachtoffers die redelijk bloederig vermoord worden: de ene onthoofd met afgesneden tong, de tweede ook al tongloos poedelnaakt opengesneden tot het schaamhaar als op een autopsietafel, de derde met een kruisbeeld de kop ingeslagen: ‘Zijn schedel lijkt een vulkaankrater, het bloed gulpt als hete lava naar beneden’. Maar wat is het verband tussen deze vooraanstaande burgers?

Wat hebben zij te maken met de twee landlopers die bij de opening van de thriller aan hun eind komen? Zoals in alle besmuikte, gesloten gemeenschappen is er een bijzonder besmeurde onderkant aan het sociale leven, zoveel is zeker. De schone schijn drijft op geld, eerzucht, en wraak. ‘Witse in het echt’.

De ontwikkeling van onderzoek en ontknoping verloopt nochtans rechtlijnig. Walravens zoekt geen grote verrassingen en maakt geen bokkensprongen, wat de dichtheid van het verhaal ten goede komt. Hij stapt evenmin uit het verwachtingspatroon wat de personages betreft: natuurlijk is er overspel, lesbische liefde, huwelijken die dreigen stuk te lopen. Maar die overwoekeren de verhaalslijn niet, laten alleen her en der een los eindje hanen. Nee, juist door de vertrouwdheid met de karakters krijgt zij body, er zit vlees aan het hele complot.

Traditioneel, zoals in Morse of Midsomer Murders, is er een nevenplot die de kleinheid hekelt van politieke verantwoordelijken, wat de onderzoeksdaden bemoeilijkt; gedraagt de forensisch patholoog zich knorrig en cynisch; werkt de zonechef van de politie tegen vanwege verkregen gunsten; is de hoofdcommissaris een bedaarde, begrijpende man; komt er ook een olijk tweespan, Jan en Julot, in voor; en zijn er de onafscheidelijke vrouwen, part of the boys. Maar dat stoort niet, evenmin als de culturele weetjes die Walravens zonder pedanterie injecteert (van Adrien Servais, de Paganini van de Cello uit Halle, wiens standbeeld al in 1871 voor het toenmalige stadhuis werd neergepoot, tot stoelen van Rietdijk).

Walravens mag dan een debutant zijn – duidelijk te merken aan het overmatig gebruik van epitheta ornantes en nogal wat gallicismen – hij bewijst wel dat hij een kernthema in de hand kan houden, en een vlot verhaal met geloofwaardige dialogen tot een aannemelijke afronding kan dragen. Soms wat bruegheliaans volks, de speurders in al hun ijver ‘pissen vaak tegen de maan’, soms met scherp oog voor de sociale gelaagdheid. Ik zie de begoede Sint-Rochuswijk zo voor me, en evengoed de kanaalzone. Walravens kan schrijven. Niet toevallig kreeg hij in 2016 met het kortverhaal ‘Ave et Vale’ (‘Salut en de Kost’, als ik het wat platvloers, naar Gerard Walschap en Patrick Le Bon, mag vertalen) een nominatie voor de Aspe Award.

Zijn eerste roman is een modest boek. Maar ook een rondborstig boek. Snoepgoed voor heemkundigen. Een stafkaart voor toeristen. Krachtvoer voor proletaren.

Rudi Walravens, Modest. Gent, Beefcake 2020, 188 blz.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content