Lukas De Vos

Recensie ‘In het museum’ van Joost van Driel: “Het genot van verstening”

Lukas De Vos Europakenner

In het Museum is een merkwaardig amalgaam van een coming of age, een pikareske, een rite de passage, een boerte en een pijnlijke psychologische streekroman.

Ik mag hopen dat In het Museum, de eerste uitgegeven roman van de neerlandicus Middeleeuwse Letteren Joost van Driel, geen autobiografische achtergrond heeft. Wat een ouwerwets wederzijds bedrog, wat een aanstellerij, wat een misbruik van een kind, wat een onmogelijk huwelijk – tussen de personages, niet tegenover de lezer. En vooral: wat een vereenzaming ondanks alle liefde die de jongen in de hoofdrol krijgt. Dan wil je oplossen. In het niet verdwijnen. Eén worden met de omgeving, niet met de ouders.

Dat is het lot van de kleine David Schijndels, de voor zijn moeder gedoemde opvolger van meester-kleermaker Nico van Schijndels & Blijkers, van de beroemde modemakers. Op het platteland, waar hij elke keurige boer of diens boerin de fijnste Italiaanse pakken aanmeet. Een overbegaafde praatjesmaker, die mensen rond zijn vinger draait. Hij kent het klappen van de zweep: “Klanten moet je niet overtuigen. Overtuigen is geweld. Klanten moeten zelf inzien dat dit overhemd onmisbaar is, dat zonder dit overhemd hun ziel kaal als een skelet is. (…) Hun ziel moet zelf de eerste stap zetten, darana zijn ze verkocht”.

Nico is een man van liefde, voor zijn vrouw, voor zijn zoon, voor de losse dames en hun sikkeneurige pooiers, voor de oplichters, voor alle vormen van schoonheid. Voor de ziel van alle wezens en dingen. Maar Nico heeft uitsluitend minachting voor die landelijke omgeving, voelt zich niet geroepen om in de politiek te gaan, zelfs al dringt de burgemeester aan. Hij is een man van de wereld. De wereld van schijn en risico, dat wel, maar toch van het échte leven. De Jerolimo uit Bredero’s De Spaanse Brabander, die nu de omgekeerde stap zuidwaarts zet, van Amsterdam naar Brussel.

Nico, de onrustige ziel, is getrouwd met het prototype van de angstvallig voorzichtige, en dus redelijk neurotische vrouw Ida. Hij wil reizen en rondhossen, zij wil zekerheid, een groot gezin, een huis, honkvaste gewoonten. De kiem is gelegd voor slippertjes. Dat voelt de zesjarige David mondjesmaat aan, naarmate hij ouder wordt, en zo rond zijn twaalfde op het einde zijn eigen lotsbestemming zal kiezen.

David raakt verscheurd tussen de liefde voor zijn kameraad, de vader, en de u0022boeiu0022, zijn moeder. Hij ziet ze uiteendrijven, en van de weeromstuit tracht hij zich kleiner en kleiner te maken, om te ontsnappen aan krachten die hem te boven gaan.

Maar dat zijn vader hem geregeld meeneemt op een trip naar Amsterdam (zonder een treinticket te betalen, daar kletst hij zich desnoods wel uit) en die stad blijkbaar toch een hele meute Franstaligen telt, houdt al een complot in om moeder aan de haard onwetend te laten. Dat ze eigenlijk naar Brussel gaan, weet Ida veel, waar een Natuurhistorisch Museum alle aandacht van David opeist. Het Wiertzmuseum (een naam die Van Driel nergens gebruikt) herbergt een schat aan fossielen, mineralen en opgezette dinosaurussen. Dàt is de fuik voor David, die stilaan begrijpt waarom eerst alleen zijn vader meegaat, waarom hij daarna toevertrouwd wordt aan de knappe maar leeghoofdige oppasster Sarah, en waarom hij ten slotte meegenomen wordt naar een wuft café waar Nico hem inzet om een slag te slaan zonder dat David het zelf beseft.

Het gaat van kwaad naar erger, soms blijft Nico maandenlang op reis in Europa (vanzelfsprekend brengt hij steeds ongepaste, maar dure geschenken mee voor zijn vrouw), met de jaren worden de woede-uitvallen van Ida scherper en dramatischer. David raakt verscheurd tussen de liefde voor zijn kameraad, de vader, en de “boei”, zijn moeder. Hij ziet ze uiteendrijven, en van de weeromstuit tracht hij zich kleiner en kleiner te maken, om te ontsnappen aan krachten die hem te boven gaan.

Hij verraadt zijn vader als hij zijn moeder volgt, die niet in de pas gekochte Jaguar wil blijven zitten. Nico, die geen benul heeft van de knopjes en versnellingen, blijft vrolijk ruiken en snuiven en uitproberen, ook als het dak openschuift en vastzit wanneer hij de radio aanzet. (Van Driel erkent: “Wij hebben thuis zo’n Jaguar gehad. Een vreselijk onveilige auto, hij was ook zo weer weg”. Uiteraard staat Ida op Duitse betrouwbaarheid en eist een Mercedes). Hij verraadt zijn moeder als hij niet opdaagt op de afspraak na een museumbezoek. Het was ook de aanzet van het boek, zei Van Driel in de Provinciale Zeeuwse Courant:Voor het verhaal had ik als vertrekpunt de vraag: stel dat je als kind niet wordt opgehaald in zo’n museum, wat doe je dan?”

Dat kind gaat dan uiteindelijk, zelf verraden, zijn eigen gang. Het raakt stilaan vervreemd van het gezin, het ziet geen rust en vrede meer thuis, het is nog te jong maar al verstandig genoeg om met zijn eigen fantasie en fascinaties om te springen. Davids verhangenheid aan de voorhistorische tijden gaat zo ver dat het einde van het boek een fantastische dimensie aanneemt, Die Verwandlung van Kafka waardig.

In het Museum is een merkwaardig amalgaam van een coming of age, een pikareske, een rite de passage, een boerte en een pijnlijke psychologische streekroman. Het is een zoektocht naar de “ziel” die het leven schraagt, maar er geen regels op legt. Met als moraal, als je dat een moraal mag noemen, dat je je eigen weg moet kiezen. Hoe vreemd die ook mag uitdraaien.

In de stad kijkt de enkeling zich de ogen uit omhoog, naar verschietende lichtstralen en uitzuipkroegen en wilde wijven.

Van Driel is erin geslaagd ondanks zijn academische achtergrond en zijn voorbestemdheid (zijn vader heeft nog de biografie van Van Dale geschreven) niet aan name dropping te doen, hoeveel Latijnse namen van dinosaurusen er ook in voorkomen. Hij schreef een gebald, niet altijd originele, maar in elk geval krachtige benadering van hoe loyauteit ontstaat of doorzeefd wordt. Er spreekt een onvervulbaar verlangen uit naar harmonie, naar nestwarmte, in het besef dat die onbereikbaar blijven, en dat leven de afstand tot dat ideaal alleen maar vergroot. Er spreekt begrip uit voor egoisme, en goede wil om niemand pijn te doen. Alleen beseft de schrijver zo goed als de lezer dat zulke utopische verlangens uitlopen op explosies. Van haat, van kleinering, van onvervulbare dromen.

In het Museum is, misschien onbewust, ook een ode aan de stad, in al haar afzichtelijke en schijnheilige gedaanten, even goed als in haar indrukwekkende levensstijl en pêle-mêle verzamellust. Ik kan me niet van de indruk ontdoen dat Van Driel de verhuis van Leiden naar het Zeeuwse Koudekerke niet helemaal verteerd heeft. Hoewel hij er één voordeel heeft bijgekregen: hij woont dichter bij het Zuiden, en dichter bij het surrealisme.

Niet onbegrip, maar onbegrijpelijkheid is de uitdaging voor wie vrij wil leven. Dat is het verschil tussen akker en hoogbouw. Beide blijven anoniem, maar de eenzame kan alleen naar de grond kijken in het veld, of heeft, zoals Davids opa, “een klap gekregen van een van die molens die hier zo gedwee in de polder stonden te kreunen”; In de stad kijkt de enkeling zich de ogen uit omhoog, naar verschietende lichtstralen en uitzuipkroegen en wilde wijven. Ida wil een voor-altijd-foto, Nico een snel doorgespoelde diareeks. En David? Die zoekt naar een verklaring voor de uitkristallisering van het beeld. Hij wil vliegen als een dode vogel. Of het lukt? Dat raadsel wordt opgelost in deze fraaie, pittige roman van Joost Van Driel.

Joost van Driel, In het Museum. Antwerpen, Vrijdag 2017, 160 blz.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content