Recensie ‘De Agatha Christie-kenner’ van Paul Jacobs: ‘schuldig genieten’

. © GF

Paul Jacobs lezen is schuldig genieten. Deze thriller ‘De Agatha Christie-kenner’ is onderhoudend, pittig gekruid, en lenig als de liefde. Vooral als ze onvervuld blijft.

Er zijn slechtere voorbeelden waarop je een whodunit (en waarom) kunt baseren dan op Agatha Christies ‘Crooked House’ (1949). Dat is een verhaal vol geheimen, hebzucht, nijd, moordcomplotten, taaie liefde en moord, ja, veel moord. Zoals bij Christie volgt Jacobs nauwgezet het patroon maar tegen een heel andere achtergrond. Hij ontleent wel de gimmicks: oudere heer trouwt een jong meisje, na zijn verdachte dood worden het meisje en haar aanbidder voor het gerecht gedaagd maar vrijgesproken bij gebrek aan materiële bewijzen, en wordt een ingewikkeld plot in gang gezet met wel hoogst toevallige verwantschappen, van stotteraars tot voyeurs, van pedofielen tot geslepen vrouwen, van journalisten onder elkaar en de uit vroegere romans van Jacobs al bekende wijze politieman Hayden. Maar het is geen huis clos mysterie, al zou je de villa Le Tournesol in Le Sauvetat, in Jacobs’ geliefde Zuid-Frankrijk, als een besloten ruimte kunnen beschouwen waar oudgeliefden, stiefverwanten, dieven en moordenaars en femmes fatales elkaars pad kruisen.

Het begin is lijzig, met flauwe grappen – zijn hoofdfiguur Thomas Breens, ex-journalist, woont in villa On Genoegen – en overbodige schoolse uitleg over onopgeloste misdaden, de Bende van Nijvel, de Slachter van Bergen. Om toch maar een voorwendsel te hebben dat het verhaal op gang moet trekken. Een bewonderaar van Breens de schrijver, de keurige rechter op rust William Rossin, die ongehuwd bij zijn zuster woont. De ‘man zonder fantasie’ wil alsnog een roman schrijven over een geschikt thema. Dat uiteraard de vreemde dood van zijn stiefvader moet worden. Die is in een afgrond gevallen bij de Franse grens. Of geduwd? (De adem van koning Alberts dood in Marche-les-Dames, 1934).

Zodra Breens en zijn avontuurlijker lief Kristien op zoek gaan naar sporen in Zuid-Frankrijk, ontpopt Jacobs zich tot een weldadig en snugger plot-twister, nooit kwaadaardig, altijd mollig snorrend. Jacobs lees je in een warme zetel, met pijp en Poire William, of op een terras in de Gers op een verraderlijk zwoele avond onder de platanen, nooit op het toilet of in de trein. Wie is de weduwe Isabelle in het echt? Wat zoekt haar stiefzoon Rossin eigenlijk? Speelt zijn verliefdheid op Isabelles kleindochter een rol? Waarom daagt Isabelles huisleraar en sekspartner Patrick weer op na dertig jaar (het verhaal speelt zich af in 2020)? Wat zoeken de geplaagde journalist David Maes en Breens in Lourdes? Wat weet Rossins zus Mieke eigenlijk? Welk geheim verbergt het scoutsverleden van enkele personages?

Het meest opvallende onderdeel dat Jacobs geleend heeft bij Christie zijn de ontboezemingen in een dagboekje dat een sleutelrol zal spelen. En zoals het hoort houdt Jacobs zich aan de regel: alleen het laatste hoofdstuk is van wezenlijk belang; eigenlijk de laatste twee teksten van de 70 hoofdstukjes die het boek vormen en waarin de dader en zijn motief onthuld worden. De goede lezer heeft evenwel al halverwege het boek door waar het naartoe gaat, wanneer Rossin Australië als (strafkamp)voorbeeld geeft: gevangenen zouden vrouwen als vliegen aantrekken, en zeker in het begin van hun verbanning is er enig toezicht nodig. ‘Je zou eilanden kunnen indelen: een dieveneiland, een oplichterseiland, een eiland voor dronken automobilisten of voor bankovervallen’ (blz. 126). En Breens voegt er onmiddellijk aan toe: voor afpersers, voor pedofielen, … Er zijn zoveel verschillende combinaties mogelijk, dat iedereen iedereen wel in zijn of haar greep kan houden. Waar springt dan uiteindelijk het kluwen?

Deze thriller is opgebouwd uit vijf afdelingen: De Afgrond, De Villa, De Grot, Het Atelier, De Tentoonstellingswijk. Ze hebben alle een dubbele betekenis. Naast de letterlijke: de kloof is ook de diepte van het geweten, het buitenverblijf de pseudo huis clos (met Jacobs’ opvallende belangstelling voor zwembaden, maar nu minder bloedig dan in zijn vorige, elfde thriller met Thomas Breens, De Exenkring uit 2020), de Maria-aanbidding is ook de moeizame ontrafeling van een mysterie, de werkplaats dient tegelijk voor andere doeleinden, de wijk legt uiteindelijk alles publiek bloot. De Afgrond is het belangrijkste, want draait om een moreel dilemma: de moeilijke duiding en scheiding van goed en kwaad. Jacobs borduurt op Nietzsches dictum: ‘Als je lang in de afgrond kijkt, kijkt de afgrond ook bij jou naar binnen’ – wat Edgar Allan Poe ’the imp of the perverse’ zal noemen, de aantrekkingskracht van de duisternis. In Jacobs termen: ‘Als je je negatieve gedachten hardop formuleert, kunnen ze actief worden in je hoofd’.

Het Nietzschiaans concept dat er geen vrije wil bestaat, alleen het gevolg is van logische noodzaak, verwerkt Jacobs in de al aangehaalde kernscène: er bestaat dan ook geen misdaad, de misdadiger kan niet anders dan handelen op een innerlijk bevel. Er zit dus een diepere betekenis in het hele verhaal van de rechter, die zich voorstander toont van de doodstraf, en toch weer niet. Want, zegt Rossin: ‘Mag je iemand straffen voor iets wat hij niet kan helpen? Je kunt hem opsluiten, maar noem het dan niet straffen. Straffen is wraak nemen (…) Noem het dus liever: je tegen iemand beschermen omdat hij gevaarlijk is’ (blz. 124). Deze jezuïtische casuïstiek doordesemt het hele zedelijke moeras waaruit de personages zich trachtten te onttrekken. Maar waar eindigt de vergoelijking, waar de rechtsgeldigheid?

Het is die diepere dimensie die van De Agatha Christie-Kenner een waardevoller betoog maakt dan het avonturenverhaal in zijn eerste laag aanreikt. Het draait als een zonnebloem mee naar het licht, en verheldert uiteindelijk de vrij complexe plot tot een vanzelfsprekende afloop. Paul Jacobs lezen is schuldig genieten. Zelfs ondanks de ergernis over soms platromantische clichés: ‘Als ik al een morbide trekje had, werd dat ruimschoots gecompenseerd door de gretigheid waarmee ik in het leven beet, in de schoonheid, in de liefde. In haar, in mijn liefste lief, letterlijk haast, als ze zich in het schemerdonker van onze slaapkamer in al haar glorie onvoorwaardelijk aan me overgaf’ (blz. 69). Macho. Tranentrekker. Bouquet. Zelfs ondanks de houterigheid die de schrijfstijl van een dertienjarige moet nabootsen. Zelfs ondanks de manie om alle Franse woorden en uitdrukkingen nog eens te vertalen (allicht voor de Nederlandse lezers).

Het mag de pret niet drukken. Wat is er mooier dan een tapijt met foute steken? Wat scherper dan een gefotoshopte afbeelding? De vraag die je moet stellen is: heb ik zonder moeite het boek gelezen en er iets aan overgehouden ook? Ja, Jacobs is een tv-onderwijzer gebleven, geen leeghoofdige presentator. Als je een halve schlemiel als hoofdpersoon gebruikt, mag je niet in de val trappen hem daarna en stoemelings op te waarderen tot een kreukloze James Bond. Deze thriller is onderhoudend, pittig gekruid, en lenig als de liefde. Vooral als ze onvervuld blijft.

Paul Jacobs, De Agatha Christie-kenner. Antwerpen/Amsterdam, Houtekiet 2021, 295 blz.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content