‘Race tegen de klok’ van Jo Claes stelt niet teleur

Een anoniem briefje stelt drie moorden door verstikking in het vooruitzicht als de universiteit niet overgaat tot de halvering van haar buitenlandse studenten. De nieuwe thriller Race tegen de klok van Jo Claes is een liefdesdrama dat zich verhult als politieke afdreiging tegen studenten uit den vreemde.

Ik denk dat het kortste thrillerverhaal door Gerrit van de Linde Janszoon, alias De Schoolmeester is neergepoot. In de vorm van een puntdicht als grafschrift: ‘Hier ligt Poot: Hij is dood’. Dat is de essentie van de spanningsboog. Wie is Poot? Waarom is hij dood? Waar ligt hij? Wat is er toch gebeurd? Het zet de lezer aan tot speurwerk. Ik weet nu dat Poot in de achttiende eeuw leefde, stierf op de laatste dag van 1733, broodschrijver was, aan de drank ook, en stierf aan een nierziekte. Dat geeft me een onbehaaglijk gevoel. Zou hij niet eerder vergiftigd zijn, desnoods door de jenever? De Schoolmeester heeft dat dilemma nuchter gevat in twee lijntjes. Vanuit Londen. Londen? Ja, hij had in Highgate – op de loop voor zijn schuldeisers en bedrogen verloofdes – een kostschool gekocht, die rendeerde. De lezer is alweer op zijn hoede: hoe kan dat? Met welk geld? Waarom een jongensschool? En waarom woonde hij in Cromwell House? Dit is de stof waarmee detectiveverhalen worden bedacht.

Jarenlang heb ik gedacht dat Jo Claes de Vlaamse Schoolmeester ging worden. Hij schrijft sinds 2008 (De Zaak Torfs) spannende verhalen voor en over de middenstand, niet overdreven moeilijk, niet altijd verrassend, maar met een aangename herkenbaarheid en een licht gevoel van opluchting als zijn (inmiddels tot hoofd opgewaardeerde) inspecteur Thomas Berg alweer door buikgevoel en schematische analyse moorden oplost en de rust herstelt in het slaperige stadje Leuven, dat gebral van studenten houdt voor levendigheid. Claes weet beter. Het zijn de stille stenen die geheimen verbergen, de heimzucht van oude kantelen en bestofte perkamenten, de verdroogde motieven om uit de middelmaat te klauteren, zowel door dader als ordehandhaver. Daarom actualiseert Claes elke plot door een stedelijk monument, een standbeeld of een beeldhouwwerk centraal te plaatsen, wat hem de kans geeft historische lijnen te trekken, bijkomende wetenswaardigheden toe te voegen, en vrij helder zijn trouw publiek bekend te maken met het vele wat verborgen ligt achter gevels en in duistere krochten.

Het heeft hem geen windeieren gelegd, deze cocktail van vermakelijke cluedo en opvoedkundige bekommernis. Lichtvoetig en populair. Hij won er ettelijke keren – dankzij zijn aanhang die herkenbaarheid, matige encyclopedische kennis, en keurig getrimde taal hogelijk waarderen – de publieksprijs van de Knack Hercule Poirotprijs mee (voor Het Gewicht van de Haat, 2017, en De Mythe van Methusalem, 2014), maar ook de hoofdprijs voor het hele Nederlandstalige thrillergebied, de Gouden Strop voor, alweer, De Mythe van Methusalem. Een jaar eerder was hij al genomineerd geweest voor Getekend Vonnis, ook voor de intussen opgedoekte Diamanten Kogel. Claes, dat is onmiskenbaar, is een gevestigde waarde in het wereldje.

.
.© GF

Hij stelt nooit teleur. Lezers houden ervan bij het handje te worden gehouden. Hij is een stevige dukdalf in de snelle wervelingen van het thrillermeer. Zijn belering is nooit saai, soms wat naief maar altijd terzake. De kwaliteiten van De Schoolmeester zijn ook de zijne: nooit op zoek naar provocatie, soms geestig (‘kluchtig’, zei Jacob Van Lennep over Van de Linde), soms doodernstig (moord is geen onderwerp om lichtvaardig over te gaan), maar altijd met diepe wijsheden omkleed. Niet vies van maatschappelijke discussies die de toog verre overstijgen. Monkelend als De Schoolmeester die in 1848 aan Van Lennep schreef: ‘Wat weet men in Holland van volks discussie? Waar vindt gij in de burger- en lagere, enfin in de volksklassen, het gros der natie, zoo gij wilt, zes personen die hun taal genoegzaam kennen om zich daarin met gepastheid en welvoegelijkheid te kunnen verstaanbaar maken?’ Volksopvoeding is cruciaal. De Schoolmeester was een dominee. Claes is niet ongevoelig voor het roomskatholieke verleden dat Leuven gevormd heeft. In 2002 was hij mede-auteur van een boek over christelijk erfgoed: Sanctus, Sancti en Sanctorum.

Dat neemt hij onverkort mee in zijn meest recente thriller, Race tegen de Klok. Een liefdesdrama dat zich verhult als politieke afdreiging tegen studenten uit den vreemde speelt zich af als een drietrapsraket. Een anoniem briefje aan Berg stelt drie moorden door verstikking in het vooruitzicht op willekeurige buitenlanders als de universiteit niet overgaat tot de halvering van haar buitenlandse studenten. Berg krijgt een weinig respijt voor elk cryptisch briefje dat hem wordt toegestuurd over de plek en het tijdstip van de misdaad. Elk raadsel zaait verwarring over de opsluiting en de oplossingsmarge – vooral als de dader vals speelt. En de tips bewust geschiedenis met bouwkunst en heiligen verwarren.

Ik heb dus weer veel opgestoken over het Anatomisch Theater van het Vesaliusinstituut, de abdij van Vlierbeek, L’Orfeo van Monteverdi, de Keizersberg, de aartsengelen, de architecten Helleputte en Piscador. Maar over het wat klunzig gebruik van de kennis Latijn zie ik teveel kunstmatigs in de plot. Hoe een kerel die Latijn-Grieks gestudeerd heeft, en niet eens zo lang geleden, want nu student aan de universiteit, in de naam Piscador niet De Visser herkent, dat breekt mijn klomp. Wie het woord pisces niet herkent, in katholieke kringen simpel bekend als het Griekse Ichtus (ofte Jesoes Christos Theoe ‘Uios Soter, J.C., zoon van god, onze Redder, graffiti die in de katakombentijd herkenningstekens waren voor de kristelijke secte), heeft niet opgelet of is overgestapt naar de toenmalige Moderne of de Handel. Nochtans is die herkenning cruciaal voor het de oplossing van het moordcomplot, dat aan een Congolees, een Hollander en de zoon van de Zuid-Koreaanse ambassadeur het leven kost of kan kosten.

Even veeleisend is het beroep dat Claes doet op de ‘willing suspension of disbelief’ bij de lezer. Ik neem de tweede cryptische omschrijving die de moordenaar doorstuurt: ‘Waar zij ooit, na een leven van bidden en werken,/rustten in de schoot van de maagd, wacht hij/nu tot het zesde uur van de dag op redding’. Je moet geen bijbelkenner zijn om te weten dat hier de tijdsaanduiding uit de gebedsindeling van de monniken komt, en dat het eerste uur (‘at primam horam’) zes uur in de ochtend betekent. Berg slaat zich voor het hoofd. ‘Het zesde uur komt volgens de benedictijnse dagindeling overeen met twaalf uur ’s middags. (…) Dat betekent dat de dader ons géén verkeerde deadline heeft opgegeven. (…) zelfs wat dat betreft hadden we het mis’. Dat is de aantrekkingskracht van Claes’ plot: zelfs de beste Sherlock Holmes kan zich glad vergissen. Of weet te weinig.

Dat is ook het enige punt waar Claes’ verhaal op lemen voeten staat. Hij speelt voorts aardig in op de rebus en verweeft handig seksuele geaardheid en politiemisleiding als nevensporen. Elk boek van Claes blijft natuurlijk ook een wandelgids voor Leuven (Berg wordt dankbaar bijgestaan door een stadsgids, wat storende uitleggerigheid afzwakt), en het beeld van aartsengel Michaël tegen de gevel van een bekend café op het omslag is even nuttig als begoochelend voor de argeloze lezer. De grootste kwaliteit van dit oorspronkelijk geschenkboekje is dat Claes bewijst dat schrappen nuttig is. Misschien is de gangbare omvang van 400 bladzijden uit de Berg-reeks nuttig als strandlectuur, maar hij bewijst wel dat een gebaldere roman zelfs intenser overkomt en met minder dan de helft bladzijden een spannend vraagstuk kan uitwerken. Geen Franse breedsprakerigheid zoals bij Eugène Sue, maar compacte, Engelse detectives zoals die van Eric Ambler. Dan is hem de verwantschap met De Schoolmeester niet alleen gegund, maar zelfs aanbevolen. Betrouwbaar en doordacht.

Jo Claes, Race tegen de Klok. Antwerpen/Amsterdam, Houtekiet 2021, 159 blz.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content