Poëziebloemlezing in zakformaat (Breukers & Hoorne)

De nieuwe Nederlandstalige poëziebloemlezing van Chrétien Breukers en Philip Hoorne is een verademing, aldus dichter Koenraad Goudeseune, die hem vergelijkt met andere bekende anthologieën.

Afgezien van de kaft is alles uit de kunst aan de bloemlezing van Chrétien Breukers en Philip Hoorne, ‘De Nederlandstalige poëzie in pocketformaat’. Het verdient met recht een verademing te worden genoemd in het poëzielandschap van Nederland en Vlaanderen, alleen al door de bescheidenheid waarmee het zich aandient, een pocket dus, en de panne tijds die het omspant, van het anonieme hebban olla uogala tot Y.M. Dangre, Vlaanderens jongste dichter die zo hard lijkt op een jonge Oscar Wilde dat de toekomst van de poëzie alhier verzekerd lijkt. Du liets mi tleven Ja, je kunt het ding zijn schreeuwerige kaft vergeven zodra je het openslaat en op gedichten stuit die je door een strenge leraar Nederlands in je jeugd werden bijgebracht, het wondermooie Egidiuslied bijvoorbeeld waarvan de laatste regel je puberhart extra wist te raken als het door je buurmeisje werd gezegd: ‘Du coors die doot du liets mi tleven.’ Ik, maar dat is persoonlijk, kreeg er, als in een brede zwaai, evenzeer het werelderfgoed van haar jonge borsten in herinnering mee. Je vergeeft de pijnlijk drukke kaft haar vlaggen bij het wondermooie Na de oorlog van A. Marja:

Ik weet niet meisje, hoe je bent en waar, ik kan je daarom zelf nooit laten weten hoe ik je jongen, blond en achttien jaar, vond in een berm, als had men hem vergeten. Een donk’re bloedvlek kleefde in zijn haar, als daar die kleine wond niet had gezeten dan waren jullie nu weer bij elkaar, maar hij heeft eenzaam in het gras gebeten. En ik bedenk hoe uit zijn jongensdromen, juist toen hij meende: hier is geen gevaar, één enk’le kogel hem heeft weggenomen. Toen viel hij in eenzelfde berm als waar zijn hand nog nimmer verder was gekomen dan, schuchter, tot jouw kleine borstenpaar. Bescheidener oeuvres Met een dichter kun je wat je met een romanschrijver nooit lukt: hem herleiden tot één bladzijde, één gedicht. Uit vaak immense oeuvres, als dat van J.A. Dèr Mouw en Guido Gezelle, één bladzijde bij de sterren van je leeslamp houden, hun stem met enkele regels in het icoon graveren van de Nederlandse dichtkunst. Maar ook uit bescheidener oeuvres, bijvoorbeeld dat van Jos de Haes, dit verpletterend mooie:

Anekdote De mensen doen hun warme luiken dicht. De nacht heest smaak van mout en wilgehout. Het leven gevend ingewand is dood gewicht in ’t mispelvlees dat aan de beenderen houdt. Ik heb mijn laatste vriend naar huis gebracht. Het houten kleppen van mijn bekkeneel wordt door de rinse kliersappen verzacht, en herfstwind schuift, als handen, rond mijn keel de koelte van een vrouwelijk geweld. Twee dode vrienden lachen veel te luid, verdwijnen in hun nachthemd over veld van bietebladeren uit kikkerhuid. Dan dansen duivels met de bladeren rond, De wegen vluchten in een wolk van kaf. Een bonte piekenier spietst op de grond het dronken dier en steekt zijn lenden af. Smaak Over de smaak van fijne luiden valt er minder te discussieren, of zelfs helemaal niet als ze je keer op keer met hun keuze verrassen, ook al heb je persoonlijke voorkeuren en zag je van Karel van de Woestijne, in plaats van wat er nu staat, het mooie, elegische, droefmakende Voor-zang, liever het mooiere, elegischer en nog droefmakender:


GIJ DRAAGT EEN SCHOONE VLECHTE HAAR Gij draagt een schoone vlechte haar allangs uw lage leênen… – Het is een trage dag voorwaar van weiflen en van weenen. Het is een lengende avond van mistroosten en misprijzen. ’t Is of de dag niet sterven kan en of geen nacht kan grijzen… – Gij gaat mijn duister huis voorbij, verlangenloos en rechte; ik rade uw naakte, maegre dij; ik zie uw donkre vlechte. Duistere agenda In hun misschien al te beknopte verantwoording noteren de heren: ‘Wij zien de Nederlandstalige poëzie als wat zij is: één geheel. Tot 1831 wàs er niet eens een verschil tussen Nederlandse en Vlaamse poëzie. En na 1831 is dat verschil alleen maar in stand gehouden door dichters, critici en literatuurpolitici met een duistere agenda en door mensen die de taalstrijd beoefenen omdat ze er plezier in hebben.’

Ook zonder literatuurwetenschap Als je daarnaast het uitgestrekte voorwoord legt uit die andere bloemlezing met gezag, ‘Hotel New Flanders’, dan is ook de beknoptheid van Breukers en Hoorne een verademing, paradigma’s en perspectiefverschuivingen lees je ook zonder literatuurwetenschap. Poëzie, goddank, is geen rots voor apen die het hardst brullen. Zelf geven ze van zichzelf één gedicht, het klassieke, erg mooie Judith van Breukers en het speelse Vogeltje van Hoorne:

Een vogeltje overreden, over een vogeltje gereden. Het zat daar midden op de weg wat lam in kop en leden en deed niet wat vogeltjes doen als een auto komt aangereden. Achteruit in de spiegel stoof het op, nieuwe avonturen in ’t verschiet. Hoera, het leefde, want dooie vogeltjes vliegen niet. Alsof de streling van mijn chassis het weer tot leven had gewekt met vleugeltjes aan elke zij. Dat dringend eens herhalen met een hond en God met mij.
Op de ‘Dikke Komrij’ heeft deze bloemlezing voor dat hij niet zo dik is, je slaat het boek niet open als de Norton Anthology of Dutch Poetry, geen encyclopedisch teveel brengt je in verwarring, overbluffen doet deze bloemlezing zeker niet. Het boekje past in je jaszak en als je er op de trein in leest, houdt vast niemand je voor een ingewikkelde mens, of erger, want het ziet er uit als de nieuwe catalogus van ZEEMAN. Op de bloemlezingen die Stassijns en van Strijtem verzorgen heeft het voor dat het geen tuttige titel draagt. Op de bloemlezingen van Jozef Deleu heeft deze bloemlezing voor dat het niet liegt als een konijn, zich geen toonaangevende air aanmeet en bovendien ook buiten gezinsverband kan worden gelezen. Op ‘Hotel New Flanders’ van Dirk van Basteleare tenslotte heeft het voor dat het niet zo exclusief Vlaams en arrogant is en (maar dat is persoonlijk) ondergetekende er niet in ontbreekt! Als ik geen manieren had en geen gevoel voor plaats en tijd, dan zou ik nu mijzelf citeren, maar dat doe ik niet, zo ben ik niet, zo denk ik dat ook u zou zijn. Al is dat anderzijds wel de bedoeling van alle gedichten, natuurlijk. Of van alle dichters. Eén gedicht moet het in zo’n boekwerk opknappen, heet je nu Hugo Claus of Esther Jansma, Guillame van der Graft of Jo Govaerts.


Aan het Nederlands het Vlaams terug Chrétien Breukers en Philip Hoorne schrijven een afkeer te hebben van humbug, valse pathetiek en gemekker in de marge. We krijgen dus geen bladzijden die afkomstig lijken uit een wiskundig boek, geen staaltjes grafisch tijdverdrijf waarop alleen de zegen van de drukpers rust, van alle bladzijden begrijpt ook de niet-ingewijde het grootste deel. Ze geven aan het Nederlands het Vlaams terug, Breukers & Hoorne. Mogen ze veel applaus en vele drukken beleven.

Maar de kaft dus. Een drukke vlag, gecomponeerd uit de Belgische en Nederlandse vlag, met dat gemeenschappelijke rood waardoor de wimpels als een strook behang passend in elkaar overgaan. Het ding eist met staatsgezag en in een spiraal van hoeken de origine op van dit werk, ongeveer zoals in ’t klein een prikkertje op een blokje jonge Leerdammer,- vreemde keuze als je het mij vraagt, als je bedenkt dat de helft van België niet aan het woord komt in deze bloemlezing en het alternatief -een Vlaamse leeuw- nog schreeuwlelijker ware geweest. Daarom misschien deze wijsheid des toogs: deugen doet geen enkele vlag, heren!

Koenraad Goudeseune

‘De Nederlandstalige poëzie in pocketformaat’, Samengesteld door Philip Hoorne en Chrétien Breukers. Uitgever: Compaan uitgevers, Maassluis. ISBN: 978-94-903749-0-7. Prijs: 19,9 Euro.

Partner Content