‘Luik heeft iets Russisch: het heeft ook veel geleden’

© Filip Naudts

Marente de Moor is allesbehalve een specimen van ‘De Nederlandse maagd’, zoals haar met de AKO Literatuurprijs 2011 bekroonde roman heette.

‘Dat is mijn lievelingsstad hier vlakbij. Niet Maastricht, niet Aken, maar Luik, Lüttich, Liège.’ En ja, ze is al bezig aan een derde roman, die in Frankrijk aan het einde van de negentiende eeuw zal spelen, ten tijde van de grote uitvindingen. Meer wil ze er niet over kwijt.

De Moor, de 39-jarigedochter van Margriet de Moor, die eerder, in 1992, ook al de AKO won, heeft een broertje dood aan hypes of modes en schreef met ‘De Nederlandse maagd’, haar tweede roman, een volstrekt eigenzinnig boek. Het tijdstip is 1936, de plaats van handeling een landgoed vlak bij Aken, waar de achttienjarige Janna, het hoofdpersonage, leert schermen bij meester Egon von Bötticher, een Duitse huzaar die tijdens de Eerste Wereldoorlog gewond raakte én opgevangen werd door Janna’s vader, een arts. In deze allegorische roman groeien de persoonlijke lotgevallen van Janna uit tot de grote geschiedenis van het Nederland van het interbellum: blijft het in een volgende wereldbrand opnieuw neutraal aan de zijlijn staan?

U hebt blijkbaar een boontje voor Luik? Marente de Moor: Luik is echt een stad naar mijn hart. Mensen geven er me een hand als ik ergens binnenkom. Ze komen oprecht hartelijk over, zeker op iemand als ik, die van Amsterdam komt en gewoon is om genegeerd en geschoffeerd te worden. Luikenaars hebben een bijna handenwrijvende gastvrijheid, zoals die cafébaas die mijn pintje brengt en iets lekkers voor erbij. Hij komt dan bijvoorbeeld met een wijnfles op de proppen die hij pas geopend heeft om ze even te laten proeven. De stad komt me heel erg vertrouwd over en heeft iets Russisch, omdat ze ook erg veel geleden heeft. En in veel hoeken en gaten tref je trouwens mensen aan die met allerlei dingen bezig zijn. Ik heb het idee dat Luik over tien jaar, net als Sint-Petersburg nu, in de lift zal zitten. Ik kan me natuurlijk voorstellen dat Vlamingen nogal geïrriteerd aankijken tegen de verloedering in Luik. Luik heeft iets van de armoede van een clochard, zoals ik in een van mijn columns heb gesteld. Voor een buitenstaander als ik lijkt dat exotisch-Russisch maar als je er middenin zit, wekt zoiets ergernis op omdat een en ander absoluut niet werkt.

Waarom fascineren Luik en Sint-Petersburg u zo?
De Moor: Op die momenten van verval in Sint-Petersburg in de jaren negentig – en in Luik nu – werd het voor mij duidelijk waar het leven om draait. Niet de grote gebaren zijn van tel maar het leven van alledag: het tafeltje met wat brood en een stuk worst, en uiteraard een glaasje erbij. Dat is de essentie voor de mensen, en dat heb ik opgestoken tijdens mijn tien Russische jaren. Je krijgt een apart zintuig voor wat vals en voor wat echt is. Vandaar dat ik me sindsdien concentreer op die dagelijkse essentie. Pas op: ik ben zeker geen kluizenaar – ik heb internet – maar al die hypes hebben zo’n grote vluchtigheid. Voordat een gedachte is afgemaakt, staat het al op Twitter. Grote omwentelingen hebben overigens bijzonder weinig invloed op het leven van alledag. Uiteindelijk gaat het altijd om dezelfde elementaire vragen: heb je de aardappelen voor het avondeten al gekocht en ken je nog een goede mop? Je denkt toch niet dat mensen in 1936 voortdurend over Hitler praatten of dat in 2001 9/11 aan tafel werd becommentarieerd? Zeker als je een historische roman maakt, moeten die essentiële dingen goed zitten.

Toch niet evident, om als jong meisje naar Rusland te verkassen?
De Moor: Toen mijn vader overleed (in 1992, nvdr.) heeft hij me gevraagd om vooral niet naar Rusland te gaan en bij mijn moeder te blijven. Ze was natuurlijk met haar eigen ding bezig- schrijven – en is me in Rusland vaak komen opzoeken. Mijn drie jaar oudere zus Lara, die beeldend kunstenaar is, was van in het begin veel geconcentreerder met haar vak bezig. Bij mij heeft het zijn tijd geduurd.

Een hele tijd: tien jaar?

De Moor: Ik heb in Rusland lang gefreewheeld. Als journaliste heb ik in Sint-Petersburg wel een interessante leerschool meegemaakt. Elke dag waren er drie moorden en tien overvallen in Sint-Petersburg. We hadden tien minuten zendtijd, vijf items van twee minuten: kinderprostitutie, illegale wodkastokerij, moord, oud vrouwtje opgehangen, treinongeval. We belden samen met de politie bijvoorbeeld om drie uur ’s nachts aan bij een bordeel en stormden met de camera in de aanslag in het zog van de agenten naar binnen. Soms vonden we na een afrekening de hersenen van het slachtoffer op het behang. Het maakte mij op den duur cynisch, zoals dat journalisten wel eens meer overkomt. Ik herinner me nog de man die beits had gedronken en enigszins groen uitgeslagen was. Toen ik hem vroeg waarom hij zoiets deed, antwoordde hij dat hij al twee zelfmoordpogingen achter de rug had. Waarop de regisseur me toefluisterde dat ik hem moest vragen wanneer de derde keer eraan kwam. Dat is van een zwarte, typisch Russische humor. (lacht) Ach ja, ik heb er iets mee – hoe kan het ook anders als je daar zeventien jaar tussen hebt geleefd. Ik ben dol op die sterke verhalen waar de Russen zo goed in zijn en waar ik eveneens graag mee uitpak, ook in mijn columns. In Nederland hebben ze het echter niet zo begrepen op grote, heftige vertellingen.
‘Het lukt de Belgen maar niet om een regering te vormen, en er gaat geen dag voorbij zonder stakingen’, laat u een van uw personages zeggen, in 1936. Visionair? De Moor: (lacht) Ik ben natuurlijk niet verantwoordelijk voor wat mijn personages zeggen en denken. Ik heb die zin gevonden in memoires van iemand en toen ik hem neerschreef, frappeerde het me wel hoe dat vandaag in België blijkbaar nog het geval is. Ik woon vlak bij de Voerstreek. Daar merk je dat het niet botert tussen Nederlands- en Franstaligen. Toen ik vijf jaar geleden jureerde op een paardenevenement bij Zutendaal, met Waalse en Vlaamse deelnemers, waren alle aanwijzingen in het Nederlands. Toen ik zelf spontaan een en ander in het Frans begon te vertalen, reageerden de Vlamingen furieus: ‘Ze zitten hier in Vlaanderen en ze moeten dus maar Nederlands verstaan.’ Ook bij de lunch zaten Vlamingen en Walen apart. Daar merkte ik pas hoe diep dat communautaire bij jullie zit.

Von Bötticher, de huzaar in uw roman die tijdens de Eerste Wereldoorlog in België gewond raakte, is formeel: ‘Belgen trekken zich niets aan van de regels.’ De Moor: Er is geen groter contrast denkbaar dan dat tussen de Duitsers en de Belgen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Bij de slag der Zilveren Helmen, waar Von Bötticher onderuitgaat, hadden de Belgen draden over het slagveld gespannen om de Duitse paarden te treffen. Dat druiste in tegen de erecode van de Duitse huzaren. Idem dito voor de francs-tireurs in Luik – de Duitsers beweerden dat ze door scherpschutters manier onder vuur werden genomen. Niet eerlijk volgens de Duitsers, want niet afgesproken. Zo rechtvaardigden ze ook hun represailles tegen de Belgen, die de regels van de oorlogsvoering volgens hen aan hun laars hadden gelapt. Met de hele technologie die tijdens die oorlog werd ingezet, was de aristocratische oorlogsvoering van huzaren te paard natuurlijk hopeloos verouderd.

U hebt heimwee naar aristocratische tijden? De Moor: Nee, ik heb geen hang naar de aristocratische klasse maar ik sympathiseer wel met Von Bötticher als aristocraat. Het is een man die van zijn sokkel is gevallen, die zich wanhopig vastklampt aan zijn trots en eer. Wij Nederlanders zijn geneigd die begrippen ironisch te benaderen, alles weg te relativeren, maar onze houding is geboren uit luxe en vrede. Ik ken het type-Von Bötticher goed. Ik was tien jaar getrouwd met een Rus die in het Sovjetleger heeft gediend en woon nu samen met een Britse beroepsmilitair – qua nationalisme kunnen de Russen daar nog een puntje aan zuigen. In Nederland is men wars van het grote gebaar, ook in de literatuur. Het gaat altijd over het kleine juweel: thuis blijven en daar dan relativerend met de nodige portie zelfspot over schrijven. Als het verhaal naar grote tijden en thema’s verwijst, zoals in mijn geval, gaat men er vaak geringschattend over doen.

Hebt u met uw moeder over uw roman gebrainstormd? De schilder en het meisje (2010), haar recentste roman, heeft het over een meisje dat Rembrandt heeft vereeuwigd. U verwijst expliciet naar het Amsterdam van Bredero en van schermmeester Girard Thibault, ongeveer dezelfde tijd? De Moor: Nee, dat is puur toeval. Ik ben heel close met mijn mama maar we spreken nooit over boeken en zeker niet over de onze. Ze had wel een aparte reactie toen ze mijn roman uiteindelijk gelezen had. Even laconiek als veelzeggend: ‘Hoe heb je dit allemaal bij elkaar geschreven?’

Frank Hellemans

Marente de Moor, ‘De Nederlandse maagd’, Querido, Amsterdam, 297 blz., 18,95 euro.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content