Yves T'Sjoen

Literaire canon: ‘Het hele project geeft de indruk nogal haastig in elkaar te zijn gezet’

Yves T'Sjoen Hoogleraar moderne Nederlandse literatuur (UGent) en verbonden aan de Universiteit Stellenbosch

De onderzoeksgroep Teksteditie Literatuur in Vlaanderen (Universiteit Gent) boog zich over het boek De canon 50+1, de canon van de Nederlandstalige literatuur “vanuit Vlaams perspectief”, en formuleert een aantal kritische opmerkingen. ‘Pertinente onjuistheden in leven houden en nieuwe flaters begaan is niet de manier waarop schrijvers behorend tot de klassiekers moeten worden gepromoot.’

Op een hete zomerdag in en rond kasteel Beauvoorde, ver verscholen in de Westhoek, maakte de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde (KANTL) vorig jaar de canon van de Nederlandstalige literatuur bekend. In het fonds van uitgeverij Vrijdag verscheen enkele maanden later De canon. De 50 + 1 mooiste literaire werken uit de Nederlanden. Het boek presenteert fragmenten uit 51 teksten die volgens de canoncommissie tot de evergreens van bijna tien eeuwen literatuur in de Lage Landen behoren. In het colofon staat vermeld dat de uitgave met steun van het Vlaams Fonds voor de Letteren tot stand is gekomen.

Literaire canon: ‘Het hele project geeft de indruk nogal haastig in elkaar te zijn gezet’

Over de selectie van tekstfragmenten en schrijvers is inmiddels al voldoende geredetwist. Zeker wat de moderne Nederlandstalige literatuur betreft, volgens De canon de literatuurproductie vanaf De leeuw van Vlaenderen (1838) van Hendrik Conscience, valt er veel te zeggen voor een andere keuze. Wat trouwens opvalt, is dat voor de canoncommissie tussen Vondels Lucifer (1654) en Consciences vroege historische roman geen werk van enig formaat is verschenen. Het boek vertoont een lacune van nagenoeg twee eeuwen. In gespecialiseerde bladen kan het gezanik van neerlandici over selectiecriteria en tekstkeuzes worden nagelezen.

Gesel voor het oog

Bijna een jaar na de canonvoorstelling in Beauvoorde heeft de KANTL een nieuw initiatief genomen. Aansluitend bij De canon, boekvormelijk in menig opzicht een gesel voor het oog, en de website met precies dezelfde teksten als in het boek, worden nu filmpjes opgenomen waarin letterkundigen pleiten voor deze of gene titel. De audiovisuele vermarkting van de canon hoeft op zich geen probleem te zijn. Het is immers eigen aan een dergelijk initiatief de immer aanvechtbare keuze uit duizend jaar literatuur aan te prijzen en een belangstellend publiek warm te maken. De canoncommissie stelt nadrukkelijk dat de tekstselectie vooral de discussie over de literatuur van ons taalgebied wil aanwakkeren. Met het oog op de Frankfurter Buchmesse in het najaar, met als speerpunt Nederland en Vlaanderen, is De canon een handig marketinginstrument voor het VFL.

Gebrek aan nauwkeurigheid

Een onoverkomelijk manco van het hele canoncircus, intussen bekend als de “dynamische” KANTL-canon, is het gebrek aan filologische acribie. Nog los van boekesthetische smaken is een en ander aan te merken op het gebied van (bibliografische) nauwkeurigheid. In het lemma over Richard Minne, bijvoorbeeld, kan de lezer vernemen dat de auteur na zijn atheneumjaren “een tijd landbouwer is geweest”. Daarenboven is het “literaire oeuvre […] zeer beknopt”. Een oeuvre kan natuurlijk niet “beknopt” zijn. Laten we stellen dat een schrijver, door de zelfverklaarde canoncommissie verheven tot een canonieke status, misschien net iets wervender en vooral correcter onder de aandacht kon worden gebracht. In de slotalinea lezen we dat de Gentse dichter in 1934 de Belgische staatsprijs voor poëzie heeft ontvangen. De Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren maakt inderdaad gewag van dat heuglijke feit. Helaas is er niets van aan. De auteur van het lemma, gemandateerd door de canoncommissie, heeft de fout van de DBNL klakkeloos overgenomen. Met cijfers zijn de redacteurs echt niet goed: Hugo Claus‘ bundel Een huis dat tussen nacht en morgen staat (1953) is naar verluidt in 1993 uitgegeven. Quod non. Pertinente onjuistheden in leven houden en nieuwe flaters begaan is niet de manier waarop schrijvers behorend tot de klassiekers moeten worden gepromoot.

Verhaspelingen

Wat vooral stoort in de mediagenieke promotie van de canon 50+1 – Jef Geeraerts’ Black Venus (1968) is finaal toegevoegd aan de lijst omdat de auteur het geluk had tijdig te sterven – is de onzorgvuldigheid waarmee teksten zijn opgenomen in het gulden boek. Er is lukraak geopteerd voor voorradige bibliotheekexemplaren waaruit vervolgens al even onoordeelkundig teksten zijn gekozen. Betreurenswaardig zijn de zetfouten in De canon, zoals in de weergave van Minnes gedicht ‘Vade-mecum voor de dichter’. Naast de vervanging van de aanspreekvorm “ge” in “gij” in de beginregel is een nieuwe variant toegevoegd die niét van Minne is: “Werk zonder mate en plan” moet gewoon “Werk zonder mate of plan” zijn. Wij vinden dat nogal flagrant: het gedicht telt trouwens maar acht regels. Jammer genoeg is de verhaspeling geen alleenstaand geval. Een ander voorbeeld. In het fragment uit Het verdriet van België is op tien plaatsen de cursivering weggevallen. Voor de twee geselecteerde Oostakkerse gedichten is dan weer een latere verzameluitgave gekozen als basistekst en niet de voor de hand liggende eerste druk van 1955. Claus heeft soms ingrijpende wijzigingen aangebracht in zijn teksten, ook in ‘Vrouw 1’, maar dat wist de canoncommissie blijkbaar niet. In het klassieke ‘De moeder’ is ook een vervelende zetfout geslopen. Het project geeft kortom de indruk nogal haastig in elkaar te zijn gezet.

Waar zijn de oorspronkelijke teksten?

We hebben dan wel een smaakmakend canonboek (sic), maar waar blijven de integrale teksten? Indien een instituut zoals de KANTL en het VFL Nederlandstalige teksten uit het verleden promoten, dan moeten natuurlijk naar Frans, Duits en Angelsaksisch voorbeeld de primaire teksten in boekwinkels en bibliotheken beschikbaar zijn. Dat is vandaag geenszins het geval. De onderzoeksgroep Teksteditie Literatuur in Vlaanderen (Universiteit Gent) doet sinds enkele jaren aan literair erfgoedbeheer. Dat gebeurt vanuit respect voor de primaire tekst en dus met behulp van wetenschappelijk onderbouwde leesteksten. De canoncommissie werkt andersom. Eerst is een lijst met titels gepresenteerd op een website en in een boek. Vervolgens worden filmpjes gemaakt teneinde het literatuurhistorische belang van geselecteerde teksten te duiden. Zorg voor het literaire erfgoed betekent naar ons oordeel investeren in tekstuitgaven.

Oordeel van de lezer

Over de canonsamenstelling kunnen we lang doorbomen. Het in gebreke blijven op het vlak van beschikbaarheid van literaire teksten, door de Vlaamse KANTL-commissie als voldoende belangrijk geacht, is het tekort waaronder dat hele mediagenieke project gebukt gaat. Het literaire erfgoed is een beter lot beschoren dan foutieve en soms slecht geformuleerde meldingen en een manifest gebrek aan filologische belangstelling.

We zijn alvast benieuwd naar de promotiefilmpjes en hoe de “dynamische” canon er over enkele jaren zal uitzien. Misschien moet vooraleer aan “zijprojecten” en nicheproducten wordt gedacht, eerst alle aandacht gaan naar de teksten. Binnen enkele jaren, wanneer de canon en het gesprek over die canon zich “dynamisch” verder ontwikkelen, maken we weer de rekening. Hoeveel gecanoniseerde teksten zullen met de steun van KANTL en VFL tegen dan als volwaardige tekstedities in de boekenmarkt zijn gezet? Uiteindelijk oordeelt de lezer. Waarover is vooralsnog onduidelijk.

Yves T’Sjoen en Els van Damme

Teksteditie Literatuur in Vlaanderen (onderzoeksgroep Universiteit Gent)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content