Juli Zeh – Vrije val

In haar laatste roman, Vrije val, verbindt Juli Zeh fysica en metafysica tot de plot van een spannende intellectuele thriller. Een gesprek over moord, moraal en Immanuel Kant. En vogels.

Juli Zeh

Geboren in Bonn in 1974.

Woont en werkt sinds 2007 in Berlijn, na lang in Leipzig te hebben verbleven.

Is juriste, specialisatie volkenrecht.

Debuteerde met de ondertussen wereldwijd vertaalde roman Adelaars en engelen (2002); oogstte nog meer lof voor haar tweede roman, Speeldrift (2006). Vele bekroningen. Ook erg actief als essayiste en activiste; kreeg vorig jaar in het Duitse maandblad Cicero de 29e plaats in de rangschikking van Duitslands honderd invloedrijkste vrouwen.

Juli Zeh – Vrije val
Uit het Duits vertaald door Hilde Keteleer
Uitgeverij: Ambo, Amsterdam
Aantal pagina’s: 269
ISBN: 978-90-414-1291-1

Het lijkt niet gebruikelijk, maar ook thrillers kunnen ergens over gáán. Bijvoorbeeld over de kwestie of het doden van een ander mens geoorloofd is – gelet op de frequentie waarmee het in ‘het spannende boek’ mensen moedwillig verhinderd wordt door te gaan met ademhalen, is het eigenlijk heel vreemd dat die kwestie er haast nooit in aan de orde wordt gesteld.

Wie het gedaan heeft, ja, of hoe hij of zij het gedaan heeft… Zegt u eens eerlijk, kan het u wérkelijk wat schelen? De vraag naar de reden van een moord is al wat minder oninteressant, maar ook daar gaat het in de boeken van de jonge Duitse schrijfster Juli Zeh niet wezenlijk over.

De kwesties die Zeh in het fantastische Speeldrift (2006) onderzocht, die ijzingwekkende krachtmeting tussen drie personages op basis van de filosofische consequenties van de speltheorie, houden haar ook bezig in haar nieuwe roman Vrije val , die ze de vorm van een soort thriller heeft gegeven: hoe kun je moraal funderen? Bestaat vrijheid? En hoe verhoudt die zich tot verantwoordelijkheid?

Dat klinkt misschien als de voorbode van teutoonse zwaartillendheid, maar daarvoor hoeft niet te worden gevreesd. Niet dat er nu zoveel te lachten valt in Vrije val , maar zoals in al haar boeken formuleert Zeh soepel, houdt ze de vaart erin en verwart ze ernst niet met droogstoppeligheid of academische onleesbaarheid – ze is alleen gewoon heel slim.

Ze slaagt er dan ook in ook jonge lezers aan te spreken. En dan niet alleen omdat bijvoorbeeld Speeldrift op een middelbare school was gesitueerd, met twee leerlingen en een leraar in de hoofdrollen.

Het verhaal van Vrije val , heel kort: de jeugdvrienden Sebastian en Oskar zijn allebei beroemde fysici geworden, zij het van een verschillende school. Sebastiaan is de vele-wereldentheorie gaan aanhangen, die inhoudt dat ‘de tijd geen doorlopende lijn’ is, ‘maar een reusachtige stapel universums die zich elk ogenblik uitbreidt, een soort tijdschuim van oneindig veel bellen’.

En dat dus alle mogelijkheden van de werkelijkheid zich allemáál voltrekken, binnen dat multiversum – er is altijd ten minste één universum waarin we wél getrouwd zijn met Angelina Jolie dan wel Brad Pitt en ons kind níét verdrinkt. Een en ander tot ergernis van Oskar, die een klassiek kwantummechanische natuurkundige is gebleven.

Om Sebastian van zijn dwalingen te doen terugkeren, zet hij een experiment op. Niet in het lab, maar in het echte leven, Sebastiaans leven. Toeval en misverstand werken vervolgens met vereende krachten mee om dat experiment een onbedoeld zeer noodlottige afloop te verlenen. Waarna commissaris Rita Skura en haar vroegere leermeester hoofdcommissaris Riet ten tonele verschijnen, want er is nu een moord gepleegd.

Riet, een zuiver kantiaans redenerende politieman, lost de zaak sluitend op. Althans wat de feiten betreft – wat de morele implicaties van die feiten betreft begint het dan eigenlijk pas. Maar een boek moet nu eenmaal een slot hebben. En het laatste woord is voor de vogels – dezelfde die ook op het omslag van het boek al rondwieken.

Dat laatste is een typisch trekje in Zehs boeken: ze hebben beslist niets opzettelijk buitenissigs, maar daarom beantwoorden ze nog niet over de hele linie braaf aan het gebruikelijke huis-, tuin- en keukenrealisme.

Juli Zeh: Ja, die vogels – ik heb het begrip ‘vogelperspectief’, waarmee een klassiek vertelstandpunt van de alwetende verteller wordt aangeduid, om zo te zeggen letterlijk genomen en van vogels de vertellers van dit verhaal gemaakt. Vertellers, meervoud, zoals in heel oude vertellingen, waar ook nogal eens een ‘wij’ aan het woord is. Dat collectieve bewustzijn wilde ik.

Er is verder ook een parallellie met de natuurkundige theorie die zegt dat je geen werkelijkheid hebt zonder waarnemer. Zo is er ook geen literaire werkelijkheid zonder literaire waarnemers. De lezers dus, die hier door de vogels worden vertegenwoordigd. Vogels leggen zo een verbinding tussen literatuur en fysica. En die laatste is natuurlijk een belangrijk element van het boek.

Ze worden ook met het kwade in verband gebracht: de tumor in de hersens van commissaris Riet wordt vast niet toevallig ‘vogelei’ genoemd.

Zeh: De collectieve verteller van het boek is inderdaad kwaadaardig, hij is helemaal niet lief voor de personages, hij laat ze allemaal lijden. Zowel Rita Skura als Riet heeft, evenmin toevallig, een hekel aan vogels. Als we nu naar buiten kijken, zien we ze ook de hele tijd voorbijvliegen – wie weet houden ze ons wel in de gaten. (lacht)

En geef toe, als je je voorstelt dat die vogel daar op die boomtak daar alleen maar zit om te kijken wat wij hier aan het doen zijn, om het daarna rond te gaan vertellen, dan zou je toch zeggen: kssst, vort, weg! We kunnen erom lachen, maar er wordt ondertussen wel gewerkt aan met camera’s uitgeruste robotvogels, die de politie voor bewakingsdoeleinden zou gaan gebruiken.

Dat klopt weer precies met uw boek: ‘Alles wat mogelijk is, gebeurt’, om Sebastian te citeren. En van Sebastian gesproken, een interessante kwestie die het boek opwerpt, en die ook samenhangt met diens natuurkundige interpretatie van de werkelijkheid, is deze: heeft hij eigenlijk iets verkeerds gedaan?

Zeh: Persoonlijk vind ik van niet. De meeste mensen zullen waarschijnlijk vinden van wel: door zijn toedoen is immers iemand gestorven. Maar in de grensgebieden van de moraal heb je altijd van die grijze zones, waar mensen het niet met elkaar eens zijn. Sinds de jaren negentig hoor je overal in West-Europa, en waarschijnlijk ook in Amerika, praten over het verlies van waarden en de ondergang van de moraal.

Maar ik weet wel héél zeker dat als je nu, waar ter wereld ook, mensen een zelfde lijst met morele vragen zou voorleggen – mag je dit doen?, mag je dat doen? – dat daar voor minstens 90 procent dezelfde antwoorden uit zouden komen. Ik ben er vast van overtuigd dat er een morele codex bestáát, en dat die universeel is. ‘Mag je zonder reden iemand doden?’: daar zal iedereen over de hele wereld nee op antwoorden. ‘Mag je iemand doden uit geldzucht?’: idem.

Maar er zijn grensgebieden: ‘Mag je iemand doden om je eer te beschermen?’ zal door sommigen met ja beantwoord worden. Nu, Sebastian doodt iemand omdat hij zijn zoontje wil redden. Dat is duidelijk een grensgeval. Christenen zullen zeggen: dan nog mag hij niemand doden.

Zelf zie ik dat anders. Ik weet het niet zeker, want de situatie heeft zich in mijn leven nog nooit voorgedaan, maar ik denk dat ik zelf ook in staat zou zijn te doden om iemand van wie ik hou te beschermen. En ik vind dus dat je Sebastian eigenlijk geen verwijt kunt maken.

Hij leidt wel, zonder dat voor zichzelf toe te geven, uit een bestaand feit – of wat hij daarvoor houdt: het multiversum – een morele regel af. Dat is een veel voorkomende denkfout, zoals in: ‘Mensen zijn van nature geneigd tot overspel, dús het huwelijk is een idiote instelling.’

Zeh: Of hij dat echt doet, weet ik niet, maar in ieder geval vindt hij het op zijn minst een aanlokkelijke gedachte dat wij niet de gevangenen zijn van één claustrofobische wereld, maar dat de wereld en wijzelf oneindig vaak voorkomen, zodat alle mogelijkheden voor ons openstaan.

In die zin lijkt Sebastian me een heel typische vertegenwoordiger van onze huidige samenleving, die zich niet kan vastleggen, omdat hij niets wil missen, nergens van af wil zien.

Commissaris Riet is een kantiaan. Laten we zeggen dat dat een tikje ongebruikelijk is voor een politieman.

Zeh: Tja (lacht) , dat komt omdat ik er ook een ben, natuurlijk. Volgens mij heeft Kant over twee dingen alles gezegd wat daarover te zeggen valt, en wel over moraal en metafysica. Als je iemand bent die tot scepticisme geneigd is, en niet in God of welke bovennatuurlijke verbanden ook gelooft – al was Kant zelf mogelijk wel gelovig, maar dat doet er voor zijn filosofie verder niet toe -, dan vind je bij hem een geweldig scherpzinnige analyse van, zoals ze klassiek zijn geformuleerd, de kwesties ‘Wat kan ik weten?’ en ‘Hoe moet ik handelen?’.

Wat dat laatste betreft: dat je de mens dus altijd als doel en nooit alleen als middel mag opvatten, en ten tweede, de beroemde categorische imperatief, dat je om moreel te handelen alles wat je doet als algemene regel voor iedereen moet kunnen willen. Dat is echt iets waar je wat aan hebt, juist in twee gebieden van het leven waar een mens ogenschijnlijk op eigen kracht niet veel houvast vindt.

Er gaat ook iets rustgevends van uit, zo van: ‘Dit althans weten we dan toch zeker.’ Het lijkt me niet toevallig dat er nu, aan het begin van de eenentwintigste eeuw, waar we het einde van de godsdienst zien, of toch ten dele, opnieuw interesse voor Kant is.

Herman Jacobs

Partner Content