Johan Daisne: de ándere eeuweling

© Collectie AMVC-Letterenhuis Antwerpen

Naast Louis Paul Boon zou ook Johan Daisne dit jaar 100 geworden zijn. Biograaf Johan Vanhecke over het ‘spannende’ leven van de eerste Vlaamse magische realist.

Waar Boon kan rekenen op een niet onaardig aantal festiviteiten, lijkt Daisnes eeuwfeest wat onder de radar te blijven. De Gentse schrijver Daisne (1912-1978) opnieuw cool maken bij een groot publiek lijkt onbegonnen werk. Biograaf Johan Vanhecke probeert aanstaande zondag het beeld bij te stellen tijdens een lezing in het Antwerpse Letterenhuis.

We vallen maar meteen met de deur in huis: hoe komt het volgens Vanhecke dat Boon wél op een luisterrijk jubileum kan rekenen, en de naam Daisne dit jaar nog nauwelijks gevallen is? “Boon en Daisne zijn moeilijk te vergelijken, ” klinkt het. “Boon heeft nog steeds een publiek, een uitgever die er achter staat, het oeuvre van Boon spreekt gewoon mensen meer aan dan dat van Daisne. Dat geldt overigens ook voor veel auteurs uit die periode: wie spreekt er nog over Hugo Raes, Ward Ruyslinck, Jos Vandeloo? Die leven nog, Daisne is al meer dan 30 jaar dood. Slechts enkele auteurs ontsnappen aan de vergetelheid.”

Jeroen Brouwers schildert in zijn essay ‘De Vlaamse Dostojevski en de vergetelheid’ een portret van Daisne als een wat zeurderige bibliothecaris, sentimenteel en een tikje hypochonder. “Daisne was een monument, maar er begon al mos op hem te groeien,” is het verdict. Het beeld van Daisne als schrijver die zichzelf overleefd had, is hardnekkig en leeft tot vandaag verder.

Voor Daisne valt het met die vergetelheid volgens Vanhecke nog mee: “Met ‘De man die zijn haar kort liet knippen’ en ‘De trein der traagheid’ heeft hij twee romans geschreven die mensen blijven aanspreken. Er is altijd een zekere interesse voor zijn werk blijven bestaan.”

Magisch – realisme? Wie Daisne zegt, zegt magisch-realisme. Maar wat betékende dat concept uberhaupt? En wat moet de 21e eeuwse lezer ermee aan? “In Daisnes theoretische geschriften over het magsich -realisme zit niet echt een lijn,” geeft Vanhecke toe. “Bij Hubert Lampo is het bijvoorbeeld wél gedefinieerd, met Jungiaanse archetypes. Daisne werkt anders.”

Sterker nog: heel wat van Daisnes werk blijkt een erg biografische inslag te hebben. “Wie Daisnes werk kent, ziet steeds dezelfde types terugkomen: de twee broers, de oma, de vader. Uit reacties van familieleden en kennissen, die hoegenaamd geen moeite hadden om zich in Daisnes verhalen te herkennen, blijkt ook dat ze daar hoegenaamd niet mee opgezet waren. De vertelinstantie wordt dan weer veel sterker versleuteld via spiegelingen, ontdubbelingen en verwisselingen. Maar ze verwijzen allemaal terug naar Johan Daisne zelf.”

Voor biograaf Vanhecke een hele kluif om die parallellen in beeld te brengen. “Daisne leidde in weerwil van zijn duffe imago een erg spannend leven: hij voerde een Gentse verzetsgroep aan tijdens de Tweede Wereldoorlog, kende twee woelige huwelijken en was ten prooi aan depressies.”

Uitgeschreven
Daisne mag dan wel dezelfde leeftijd hebben als Boon, in literair opzicht zijn de twee geen generatiegenoten te noemen. Vanhecke ziet Daisne als dichter bijvoorbeeld eerder aansluiten bij de vooroorlogse dichtersgeneratie van het tijdschrift ”t Fonteintje’. Daisne, als dichter tijdens het interbellum nochtans een literaire netwerker pur sang, mist zijn aansluiting bij de vernieuwers van de Vlaamse literatuur van na de Tweede Wereldoorlog.

“Zijn schrijftaal is zwaar beïnvloed door de romans van Tine van Berken en Top Naeff. Daisnes Nederlands is het deftige Nederlands van rond de eeuwwisseling. Het sentimentele register en de woordenschat kosten sommige lezers wat moeite, “zegt Vanhecke.

In de late jaren ’40 stuurt de jonge Hugo Claus zijn gedichten nog naar Daisne ter lezing en goedkeuring. Enkele jaren later zijn de verhoudingen definitief omgekeerd. Door in een brief aan het tijdschrift ‘Tapto’e stelling te nemen tégen het literaire experiment schrijft hij zichzelf als het ware uit bij de nieuwe generatie. Schrijvers als Boon, Ben Cami en Claus reageren; critici als Speliers en Weverbergh aarzelen later evenmin om het werk van de Gentenaar de grond in te boren. “Het zal Weverbergh later niet beletten om Daisnes werk in alle mogelijke formaten opnieuw uit te geven; in de jaren ’60 is Daisne de best verkopende Manteau-auteur,” zegt Vanhecke – het hemelsbrede verschil tussen Weverbergh als criticus en Weverbergh als uitgever nogmaals geïllustreerd.

Leeggeschreven
Als de naam Daisne vandaag bij veel Vlamingen nog een belletje doet rinkelen, heeft dat vooral te maken met het feit dat Daisnes werk in veel scholen op de lectuurlijst stond. “Bepaalde van Daisnes boeken waren ook erg bruikbaar als schoolboek,” argumenteert Vanhecke. ” ‘De trein der traagheid’ is mooi gecomponeerd, je kunt er wat literaire theorie aan vastknopen én het is niet te dik. Idem voor ‘De man die zijn haar kort liet knippen’ of ‘Dossier 20174’.” Het dreef Daisnes verkoopcijfers nog wat meer de hoogte in. “Ironisch genoeg komt die status van succesauteur op een moment waarop Daisne ‘leeggeschreven’ was,” zegt Vanhecke. “In 1965 voltooide Daisne zijn laatste roman. Op wat kortverhalen en een massa middelmatige dagboekpoëzie na, is hij er niet meer in geslaagd nog een literair werk te produceren. En dat woog op hem tot aan zijn dood in 1978.”

De Daisne-studie is tot nader order een dunbevolkt studiegebied. Vanhecke hoopt daarin met zijn biografie verandering te brengen. Ook wil hij het Daisne- studiecentrum nieuw leven inblazen. Zondagochtend 29 april buigt hij zich alvast over Daisnes leven en werk tijdens een ontbijtlezing in het Antwerpse AMVC.

Michiel Leen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content