‘Je zegt niet zo snel Jef tegen een gigant die met zijn boeken bijdroeg tot de seksuele ontbolstering van een generatie’

Knack Weekend-columnist Jean-Paul Mulders haalt kleine herinneringen op aan de grote Jef Geeraerts. ‘De suggestie van een leven na de dood zou hem erg tegen de haren instrijken.’

Een paar keer hebben we elkaar ontmoet, op zeer verschillende gelegenheden. Hij, de oude eminentie met op zijn borst een lappendeken van decoraties – dan toch in mijn verbeelding. Ik, de jonge journalist die nog alles moest bewijzen. Zijn reputatie joeg mij een beetje schrik aan. Je ontmoet niet elke dag een vent die met beren heeft gevochten en in 47 seconden om het even welk vuurwapen kan demonteren.

Ik kende hem te goed om mijnheer Geeraerts te zeggen, maar schrok ervoor terug hem Jef te noemen. Je zegt niet zo snel Jef tegen een gigant die met zijn Congoboeken bijdroeg tot de seksuele ontbolstering van een generatie. Mijn eerste vriendin ontdekte als tiener haar seksualiteit in de badkamer, met rode oortjes in zijn Black Venus bladerend.

‘Je zegt niet zo snel Jef tegen een gigant die met zijn boeken bijdroeg tot de seksuele ontbolstering van een generatie’

Mijn herinneringen aan hem bestaan uit fragmenten en anekdotes, die soms verschillende jaren uit elkaar liggen maar mij altijd zijn bijgebleven op vreemd gedetailleerde wijze. Ik weet nog hoe ik het woord ‘cardio-aspirine’ voor het eerst uit zijn mond gehoord heb, en ook het woord ‘zaagpaard’ – zoals dat klusapparaat genoemd wordt waar je hout op kunt zagen. De cardio-aspirine nam hij dagelijks, omdat hij graag zo lang mogelijk gezond wilde blijven. Het zaagpaard zou hij voor zijn verjaardag van zijn vrouw Eleonore cadeau krijgen. Toen die vrouw hem voorging in het graf, ook alweer een jaar of zeven geleden, verdween bij hem zowel de nood om met een zaagpaard aan de slag te gaan als om lang te leven.

Ik hoorde ook verhalen over hem die niet voor publicatie geschikt waren. Over de jongere, harde Geeraerts, die zijn vriendinnen tot waanzin zou hebben gedreven. Over zijn neiging op te scheppen en te overdrijven, zoals elke goede schrijver. Kwatongen beweren dat hij, in tegenstelling tot wat je leest in zijn boeken, nooit een beer van nabij gezien zou hebben.

‘In mijn verbeelding bleef hij voor altijd de stoere vent met ontblote bast en krullende borstharen’

Toen ik eens met hem van gedachten wilde wisselen over Glock-pistolen, merkte ik al vlug dat zijn kennis daarover nogal bescheiden was: “zijn dat niet die plastieken exemplaren?” Ik had gehoopt het op zijn minst over kalibers en stopkracht te kunnen hebben, met deze man die thrillers schreef met het indrukwekkendste voetnotenapparaat uit de geschiedenis. Het hinderde niet, in mijn verbeelding bleef hij voor altijd de stoere vent met ontblote bast en krullende borstharen. Iemand om au sérieux te nemen.

Ziek en onverwoestbaar

Een trots mens bleef hij, zoals die keer dat ik hem interviewde toen hij een beetje ziek was. “De schrijver voelt zich niet zo lekker”, had ik in mijn aanhef geschreven, maar als ervaren rot wilde Geeraerts het interview vanzelfsprekend nalezen. Slechts één opmerking had hij: dat van dat zich niet goed voelen moest eruit. Ziek en de onverwoestbare Geeraerts, dat ging niet samen. Een andere keer, toen ik een vrouwelijke collega gestuurd had in de hoop hem andere antwoorden te kunnen ontlokken, werkte die hem blijkbaar erg op de heupen. Ze maakte een naar zijn oordeel erg domme opmerking over klassieke muziek, zijn stokpaard. Of ik een volgende keer zelf wilde komen, vroeg hij, in plaats van hem zo’n wicht op de hals te sturen. Ik bespaar de charmante collega zijn exacte woorden.

En toen was er die keer op die receptie van de Hercule Poirot-prijs, toen hij zelf op mij afstapte en begon over mijn columns in Knack Weekend. Ik zocht naar houvast, keek of ik geen plek vond om mij te verschuilen, want het voelde nogal onbehaaglijk om met de grote Geeraerts over kleine stukjes te spreken. “Daar zit iets goeds in” zei hij. “Iets weemoedigs. Je moet daarmee voortdoen.” En dat hij bewondering voelde voor mensen die week na week zoiets konden leveren, dat zei hij ook nog.

‘De suggestie van een leven na de dood zou hem erg tegen de haren instrijken. ‘

“Dat is toch niets in vergelijking met al uw boeken”, sputterde ik tegen, waarop hij haarscherp begon te betogen waarom hij het daarmee volstrekt oneens was.

Het zijn van die momenten die je bijblijven, temeer omdat de grote Geeraerts er geen belang bij had mij stroop aan de baard te smeren. Pas in die omstandigheden kan ik complimenten waarderen.

Ik hoop dat het hen goed gaat, Jef en mijnheer Geeraerts, daar in die overluchtse streken. De suggestie van een leven na de dood zou hem erg tegen de haren instrijken. Toch durf ik te hopen dat daarginds de schitterendste zaagpaarden zomaar in het wild voorkomen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content