Jarige Leo Pleysier: ‘Aan de Kempen is al lang niks moois meer’

Leo Pleysier in 1996 toen hij uit handen van toenmalig minister van Cultuur Luc Martens de Prijs van de Vlaamse Gemeenschap voor Literatuur kreeg overhandigd. © Belga

Schrijver Leo Pleysier wordt er vandaag 70. Bij die gelegenheid werden de vijf familieromans die Pleysier tussen 1989 en 2000 publiceerde in één kloek ‘Familiealbum’ samengebracht met een nieuw nawoord van Pleysier. Michiel Leen zocht de jarige op.

Kom bij Pleysier niet aanzetten met geschwärm over de ‘stille Kempen.’ Vanuit de schrijfkamer is er zicht op de rust van een tuin in bloei, maar het geluidwerende glas houdt amper het gedreun van de aanpalende steenweg buiten. Details uit de smalltalk voor het interview, maar ze helpen mee verklaren waarom Pleysier, ondanks de romans die zo nadrukkelijk zijn roots bevragen, zo allergisch is aan de heimatliteratuur, aan schrijvers die tegen elke realiteit in de idylle van hun geboortegrond bezingen. Zijn project is van meet af aan anders geweest, kritischer, soms pijnlijk persoonlijk, maar ook urgenter.

De romans worden nu gepresenteerd als één geheel. Maar waren ze dat ook al bij hun conceptie?

‘Nee. “Wit is altijd schoon” is een duidelijk beginpunt, daarna is het uit de hand gelopen. Er volgen vier andere, op zichzelf staande romans. Maar samen vormen ze een groepsportret van een Vlaamse familie. Al kun je het niet vergelijken met de manier waarop bijvoorbeeld Ivo Michiels zijn romancycli uitdacht: die had van tevoren een strak plan voor tien romans. Bij mij was er niets gepland.’

Het zijn niet uw eerste en niet uw laatste romans geweest. U had toen al een heel oeuvre achter u.

Jarige Leo Pleysier: 'Aan de Kempen is al lang niks moois meer'
© GF

‘Maar Wit is altijd schoon vormt wel een breuk met het voorgaande werk. Als ik het naast mijn debuut “Mirliton” (1971) leg, denk ik zelf: “Is dat van dezelfde schrijver?” In “Wit is altijd schoon” begon ik voor het eerst te spelen met stemmen. Voor het eerst heb ik bewust gekozen voor spreektaligheid, omgangstaal, dialect waar dat van pas komt.’

De verhaalstof zit dicht op uw huid?

‘”Wit is altijd schoon” hangt sterk samen met het overlijden van mijn moeder. Ze was een volkse vrouw, die constant aan het woord was. Als kind vond ik het plezant en geruststellend om die stem steeds te horen. “Zolang ik mijn moeder hoor, ben ik veilig.” Vergelijk het met een klokhen: zolang die kakelt, zijn de kuikentjes gerust. Toen ik ouder werd, begon dat op mijn zenuwen te werken. Ik draaide de volumeknop in mijn hoofd dicht om er niet meer naar te luisteren. In 1984 stierf ze, zweeg ze eindelijk. Ik kwam bij haar doodsbed en plots hoorde ik haar weer. Alsof een cassetterecorder in mijn hoofd al die tijd dat gepraat was blijven registreren zonder dat ik het zelf doorhad. Vooral het lopende, stromende ritme van die taal was me bijgebleven. Op basis van dat ritme ben ik enkele jaren later, haast toevallig, dat gepraat gaan reconstrueren.’

Hoe evident was het om die stof zo dicht bij huis te zoeken?

Leo Pleysier: 'Soms trap ik op zere tenen'.
Leo Pleysier: ‘Soms trap ik op zere tenen’.

‘Het is riskant, schrijven op het scherp van de snee. Vooral bij het moeilijkste portret, dat van de vader in “Volgend jaar in Berchem”, was dat zo. Soms trap ik op zere tenen. Maar mijn broers en zussen weten hoe ik tegen die vaderfiguur aankijk, en dat die kijk verschilt van de hunne. Dit is mijn verhaal. Ik heb even goed recht op mijn eigen kijk. Ik heb besloten dat te vertellen, met alle consequenties van dien.’

Vanwaar de idee om een nawoord te schrijven bij de nieuwe uitgave?

‘Een vraag van de uitgeverij. Maar het leek me ook een goed moment om, post factum, met de nodige afstand, terug te kijken en na te gaan hoe ze tot stand kwamen. Bij het herlezen ben ik zelf ook een paar keer verrast.’

Frank Hellemans omschreef u ooit in Ons Erfdeel als ‘een verloren zoon (die) tenslotte opnieuw zijn thuis ontdekt en een in opspraak gebracht genre als de heimatroman spectaculair nieuw leven inblaast’. Wat roept die term bij u op?

‘Met heimatliteratuur wil ik niets te maken hebben. Voordat ik aan “Wit is altijd schoon” begon, ben ik drie boeken lang bezig geweest met het onderzoek naar de vraag wat je als schrijver met een modern bewustzijn nog kon aanvangen met zaken als je afkomst, de plek waar je woont. Ik heb lang gedacht dat die thematiek naar de kloten was, geperverteerd door schrijvers als Emiel Van Hemeldonck of Ernest Claes.

Heimatschrijvers schrijven boeken om aan te tonen hoe mooi en hoe idyllisch de plek en de familie zijn waar ze vandaan komen. Loos gezwijmel, natuurlijk. Aan deze plek, aan deze Kempen, is al lang niks moois meer. Ik heb soms pijn aan mijn ogen als ik op de fiets spring. Heimatliteratuur ziet die werkelijkheid niet. Als er iets is wat me op mijn stokpaardje jaagt, is het dat.’

Bij wie vindt u dan wel aansluiting? In het nawoord van de nieuwe uitgave schrijft u een brief aan Gerard Walschap. Uit verwantschap?

Ik had niet veel met Walschap, niet met zijn thematiek – al die nonnen en pastoors!- en niet met zijn antimodernistische romanopvatting. Maar ik ben blij dat ik uiteindelijk toch “Zuster Virgilia” gelezen heb – nadat ik mijn roman over de tante in de Chinese missies had voltooid. Het zijn twee boeken over nonnen, maar in de eerste plaats vooral over twee eigenzinnige vrouwen. Het was die koppigheid die me aanspoorde om een boek te schrijven over die tante. Die had aan het einde van haar leven ook al lang in de gaten dat de missies op hun laatste benen liepen en dat het katholieke Vlaanderen waaruit ze ooit vertrokken was, al lang niet meer bestond. In de jaren vijftig waren ze nog met vlag en wimpel uitgewuifd, en in de tussentijd maakte Vlaanderen achter hun rug een halve draai. Liever dan terug te keren en als ‘antiquiteit’ door het leven te moeten gaan, besloot zij daar te blijven.’

De fascinatie met de taal is uw uitgangspunt?

Ook Herman De Coninck vernederlandste in 'zijn' NWT het Vlaamse 'bevrozen' van Pleysier tot 'bevroren'.
Ook Herman De Coninck vernederlandste in ‘zijn’ NWT het Vlaamse ‘bevrozen’ van Pleysier tot ‘bevroren’.© GF

‘Ik wilde echt iets maken met die taal, iets consistents en betekenisvols, dat tegelijk vol emotie zit. Ik wil me daarbij niet beperken tot het algemeen Nederlands, maar ik heb ook weinig met het exotisme van ‘sappig Vlaams’. Voor mij is het een kwestie van authenticiteit. Als het pas geeft, komt er omgangstaal aan te pas. Hoe moest ik anders mijn moeder typeren? Ze is wat ze zegt, punt. Ik kon haar toch geen taal in de mond leggen die ze zelf niet sprak? Dat aspect juist krijgen was hard werken! Of neem nu dat woord “bevrozen.” Dat klinkt toch mooier dan “bevroren.” Maar last dat ik daarmee gehad heb! De uitgevers dachten dat die Vlaming zijn Nederlands niet kende. Ik heb drukproeven teruggekregen waarin de drukker er op een eigen initiatief een r van had gemaakt. Ook Herman De Coninck paste die titel aan bij de voorpublicatie in zijn Nieuw Wereldtijdschrift.’

Een letter verschil, een wereld van verschil?

‘Ah ja. Wat me ook fascineerde, was de taalbevriezing die optreedt wanneer mensen lang in het buitenland verblijven. Hun moedertaal wordt beïnvloed door de omringende taal. Hun Nederlands krijgt iets archaïsch, iets gebeeldhouwds. Voor hen blijft het Nederlands stilstaan, terwijl het hier verder evolueert. Hun taal komt in een ijskast terecht, hun Nederlands wordt koud en star en vertoont tekenen van veroudering. Het maakt duidelijk hoe iemand langzaam aan een vreemde wordt.’

Zou je dergelijke verhalen in het Vlaanderen van vandaag nog kunnen vinden?

‘Neen. Omdat wat er in zo’n boek als “De gele rivier is bevrozen” staat ook samenhangt met mijn leeftijd: ik heb als kind nog net een bepaald tijdsgewricht meegemaakt, met de kerk op haar toppunt. Van dat tijdperk heb ik met mijn romans iets vastgelegd. Zoals “Wit is altijd schoon” een manier van praten vastlegt die vandaag nauwelijks nog bestaat in Vlaanderen. Het zijn boeken met een bewaarfunctie. Ik heb dat alles vastgelegd, want ik weet goed dat het aan het verdwijnen is.’

Ligt dan toch niet de idylle op de loer?

‘Dat gepraat vastleggen van zo’n babbelzieke Vlaamse volksvrouw is één ding. Maar in het boek schemert ook door dat die taal me pijn doet, dat ik er regelmatig ook horendol van werd. Als je vandaag op die manier een anekdote zou vertellen, zou je waarschijnlijk meteen te horen krijgen: “get to the point!”‘

Leo Pleysier, ‘Familiealbum’, met een nawoord van Leo Pleysier, De Bezige Bij, Amsterdam, 512 blz.

Michiel Leen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content