Jan Fabre: dienaar van de schoonheid?

Guido Lauwaert over ‘De dienaar van de schoonheid en andere theaterteksten’ van Jan Fabre.

De dienaar van de schoonheid en andere theaterteksten – Jan Fabre – Meulenhoff | Manteau – ISBN 978 90 8542244 0 – € 19,95

In de reeks theaterboeken van Jan Fabre is onlangs een nieuw deel verschenen. Het omvat niet enkel de derde monoloog van ‘Trilogie van de schoonheid’, maar ook ‘Another sleepy, dusty, delta day’, ‘Requiem voor een metamorfose’ en ‘De vroedvrouw.’

Een lezing geeft een andere kijk op de boodschap dan een voorstelling. Door de enscenering leidt een voorstelling de toeschouwer vaak naar een andere interpretatie. Want ensceneringen nemen de vorm aan van een camouflagepak. In geval van Fabre is een lezing daarom een extra element om te begrijpen wat hij werkelijk wil zeggen. Wie bovendien weet dat zijn vader hem aan de jazz bracht – de muziekvorm van eeuwigdurende verbeelding, tot in het uitvoerende proces toe – , en zijn moeder uit een Franstalig burgerlijk milieu stamde waarin de liefde voor de taal de taal van de liefde was, heeft een stapje voor bij het doorgronden van Fabre’s sterk symbolisch opgezette toneeltaal.

De eerste indruk die bij de lezing ontstaat, is dat het theater van Jan Fabre zich in zijn hoofd afspeelt. De voorstelling is (maar) een verdere uitwerking van een filosofische spielerei in zijn hoofd. Uiteraard is de enscenering belangrijk. Fabre verwent graag zijn publiek, maar bronmatig komt ze voor hem maar op de tweede plaats.

Een tweede indruk is dat hij zich eerder een schrijvende acteur dan een acterende schrijver voelt. Een acteur is namelijk een ridder, want tilt hij de tekst van de schrijver niet naar een hoogedel niveau? Hij is onontbeerlijk ten bate van de verheerlijking van de kunst der kunsten, de letterkunde. In het titelverhaal valt dat vaak tussen de lijnen door te lezen. En om die stelling extra te benadrukken, gebruikt hij een Brabants sloebertaaltje. Het situeert ook zijn positie in dit land. Vlamingen zijn vertaalde Fransen met Germaanse gnomen in hun stem.

Uit die twee indrukken ontstaat een derde: Fabre stelt zijn positie in vraag. Hij is zeker van zijn zaak, maar gezond voor zijn kunstenaarschap is het om voortdurend een analyse te maken of hij de titel van kunstenaar wel verdient. In de titel zit al het vertrekpunt van de analyse: de dienstbaarheid. Waarmee niks mis mee is. Dienaars zijn de filosofen, psychologen en ideologen van de machthebbers. Met andere woorden: zonder kracht geen macht. Fabre wijst daar ook op. Door op een gegeven moment de dienaar als manipulator af te schilderen. Hij gebruikt daarvoor de omweg van het theater, met alles erop en eraan, maar het is slechts een schijnmanoeuvre. Al wordt die ook met alle egards behandeld.

‘De dienaar van de schoonheid’ is een ode aan het theater en een dankgebed voor wie en wat hij in werkelijkheid is. En bijzonder teder wordt bij de lezing duidelijk dat de vierde wand in wezen een spiegel is zonder een zwarte achterwand. Een spiegel zoals winkeliers hebben om hun klanten te beloeren.

‘Requiem voor een metamorfose’ is geheel anders van aard. Het theatrale gaat vóór het literaire. Als hij echter bekeken wordt als Fabre’s eigenste zwarte mis, is hij helemaal niet moeilijk te begrijpen. Zijn requiem concentreert zich op de twee zwaarste miseries van deze wereld, oorlog en ramp. Een natuurramp mag dan niet de schuld van de mensheid zijn, maar hij verstoort de handel en wandel en daarom is hij een miserie van formaat. De uitbarsting van de vulkaar op IJsland heeft dit weer eens krachtig aangetoond. Het juweel in de kroon van deze theatertekst is de kleinering van God, de stamvader van de Westerse religie: ‘Gezegend ben je niet, God / Want je snapt niets van gedichten.’ Het citaat is de aanzet van het Benedictus, in de Roomse mis het dankwoord. Leuk om weten bovendien is dat paus Benedictus XII de bouwheer was van de pausenbrug van Avignon, een stad die Fabre zo dierbaar en dankbaar is.

‘Another Sleepy, dusty, delta day’ is een liefdesbrief aan een sterdanseres van zijn gezelschap, verpakt als monoloog. ‘De vroedvrouw’ tot slot is een indirecte liefdesbrief. Hij is geschreven voor Pina Bausch, na een nacht met Pina in een Antwerps restaurant. Pina wordt tot vroedvrouw van het moderne danstheater verheven. Zij eet perziken, de vrucht waarvan de zaden uit de pit gebruikt worden in bepaalde soorten parfums. De boog van parfum naar Pina is de monoloog. Naar mijn oordeel de mooiste van het boek.

Partner Content