‘Inktzwart’ van Ragnar Jónasson: ‘ontzettend knap geschreven en gecomponeerd’

De atmosfeer boven de IJslandse lavavelden is zonder uitzondering zwartgallig, verknipt, hard als graniet. Zeker als er – uitzonderlijk voor IJsland – een moord is gepleegd.

Ragnar Jónasson, Inktzwart. Amsterdam, A.W. Bruna 2020, 277 blz.

Het durft al eens duister te zijn op IJsland. Behalve als het Noorderlicht schijnt. De oorspronkelijke titel van deze sombere thriller was dan ook Myrknaetti, letterlijk In de Duistere Nacht. Een dubbelzinnige titel, evengoed ontleend aan Sint-Jan van ’t Kruis als aan Jón lærði Guðmundsson. Voor de Spaanse mysticus is de duisternis een noodzakelijke tussenstop om tot zelfreiniging en het licht te komen. Voor Guðmundsson, een zeventiende-eeuwse magiër, dichter en volkskundige, die voortdurend de doodstraf kon ontlopen, is leven zoals het gedrag van de ‘Fjölmóður’, een zeevogel (de gedrongen paarse strandloper), die in het IJslands letterlijk ‘meervoudige moeder’ betekent en symbool staat voor een spons tegen verdriet, veroudering en ondraaglijk leed. Daar kunnen de hoofdpersonen in Inktzwart van meespreken.

Want eigenlijk is IJsland een echte huis clos, een afgesloten ruimte waar alleen door kieren licht en beweging mogelijk is. Het grootste stuk van het verhaal speelt zich dan ook af in Siglufjörður, de vroegere haringcentrale aan de poolcirkel. Maar het stadje, waar vaak tien keer meer mensen in de visverwerking kwamen arbeiden dan er inwoners waren, ontvolkt. Alleen een museum herinnert er aan de nijverheid. Juist door zijn afgeslotenheid was er geen alternatief: geprangd tussen ijszee en bergen, in de winter maken sneeuwval en lawines de enige hoofdweg onberijdbaar, en de oude tunnel raakte geregeld ondergelopen.

Inktzwart vindt plaats in de eindfase van de bouw van de Héðinsfjarðargöng, een nieuwe tunnel onder een berg die in 2010 werd geopend. Het is ook de tijd van de uitbarsting van de Eyjafallajökull begin dat jaar, en de dreigende kettingreactie met de Katlavulkaan. De westelijke hoofdstad Reykjavik stikt zowat in de mist van asse en smog, de actie verloopt goeddeels in het noorden, waar aan het eind van de baai op een goed uur rijden Akureyri ligt, de vierde grootste stad van IJsland met goed 18.000 inwoners. Het Limburg van IJsland. Ik herinner me, toen ik tijdens de economische crisis en de bankeninstorting (2008) mijn paasbeste IJslands bovenhaalde, inboorlingen mij verbouwereerd vroegen van welk deel uit het land ik kwam. Toen ik Akureyri zei, haalden ze opgelucht de schouders op. Die poolboeren de ordedienst van Siglufjörður. daar. Provincialen. de ordedienst van Siglufjörður.

Dat gevoel heeft ook Ari Thór. Hij bevolkt met twee collega’s de ordedienst van Siglufjörður. Met commissaris Tómas en de mensenschuwe, in zichzelf gekeerde Hlynur die als baby in de steek werd gelaten door zijn dronken vader, en nu het doelwit is van bedreigingen per mail: ‘De volgende keer leer ik je te sterven’. Ari, al vroeg wees, is zijn vrouw kwijt. Zij is in Reykjavik gebleven, en wil van hem niet meer weten na een eenmalige one night stand.

Zoals het alle plattelandsijslanders betaamt zijn ze grimmig gesloten, binnenvetters die kampen met jeugdtrauma’s, relatieproblemen, schuldgevoelens en verlies – we kennen het uit die andere meesterwerken van Arnaldur Indríðason en Yrsa Sigurðardóttir. De atmosfeer boven de lavavelden is zonder uitzondering zwartgallig, verknipt, hard als graniet. Zeker als er – uitzonderlijk voor IJsland – een moord is gepleegd. (In 2020 ligt het aantal op 0,91 per 100.000 inwoners, zegge en schrijve 4 per jaar, en dat is uitzonderlijk hoog, want in 2015 stond het land derde op de rij van minste moordzaken ter wereld, en niet één enkele moord werd gepleegd in 2003, 2006 en 2008). Moorden gebeuren eerder per toeval, door een ongelukkig schot of slag. Is het anders in Inktzwart?

Het heeft er alle schijn van, want het gezicht van het slachtoffer ‘was overdekt met bloed; waar zijn ene oog had gezeten, zat nu een open wond’. De dode, Elías, blijkt geen onbesproken figuur. En dus gaat de lezer speculeren. Is er wraak in het spel? Hebzucht? Een afrekening? Razernij? Toeval? Een vete? Een handgemeen? Drugs?

Jónasson weeft op heel intelligente wijze een netwerk van driehoeken door elkaar: het kleine politiekorps, de tunnelarbeiders (Elías, Logi, Páll), de stukgelopen huwelijken, de tv-journalisten die elkaar het licht in de ogen niet gunnen (Ísrún, Kommi, Ívar). Stlistisch valt ook de opbouw in drie delen uiteen: ‘Een Zomerdag’, ‘Tussenspel: Eerder, Diezelfde Zomer’, en ‘De Dag na de Vondst van het Lijk’. En ook het perspectief bevat drie lagen: het verhaal zelf, de flash-backs (‘Suðurland – een Jaar voor de Vondst van het Lijk’), en de monologue intérieur van een opgeslotene in een aardappelhok. Dat laatste, om het wat gecompliceerd te maken, heeft zowel vandoen met machtsmisbruik en jongerenmishandeling tijdens het oogstseizoen als met een grauw geheim dat Elías meedroeg. Wat was hij eigenlijk gaan doen in Nepal? In wiens opdracht? Met welk doel?

Als de middernachtzon hoog staat

Het hok en de erbijhorende boerderij zullen uiteindelijk de ontrafeling van de moord leveren, en de psychologische verwoestingen verklaren van vernedering en opsluiting. ‘Ik heb na die jaren nooit meer lichte nachten kunnen verdragen; ze brengen zulke nare herinneringen naar boven’, zegt het enigmatisch personage Jónathan, die Ari de oplossing aanreikt. ‘Het gebeurde alleen in de zomer, als we gasten uit het zuiden hadden’. En als de middernachtzon hoog staat. ‘De deur werd dichtgeslagen en het was uitgesloten dat je jezelf kon bevrijden. Het zat net niet diep genoeg onder de grond dat er geen zuurstof binnenkwam. Er kwam ook een klein beetje licht naar binnen op heldere zomernachten, maar de duisternis was bijna ondoordringbaar’. Waaruit blijkt dat niet de duisternis, maar net het onbereikbare licht de geesten vertroebelt.

Er lijkt wel een doem te liggen op echt geluk in IJsland. Altijd is er knagende hartpijn, de verantwoordelijkheid die schuld genereert, de onmacht tot openheid, de stugge zwijgzaamheid, de mens als eenzame versteende in een onoverzichtelijk zwart veld van andere keien en rotsen. En er is dat verlangen naar bevrijding, dat vaker leidt tot zelfmoord dan tot verzoening.

Jónasson heeft de weemoed van de Noordse filosofie (Kierkegaard, Schopenhauer, Swedenborg, Keyserling) tot op het bot geïnjecteerd in de Ijslandse samenleving. Het is een filosofie van de zonde, de onuitwisbare vlek. Eerlijkheid en schuldbekentenis brengen nooit verlossing. Hooguit vertroosting. Zo zal Ísrún – die er alles behalve methodes op nahoudt die stroken met de journalistieke plichtenleer – uiteindelijk haar verdrongen schaamte durven te uiten. Zo zal Ari niet ongeschonden uit zijn breuk komen, maar misschien wel een kleine opklaring zien. Zo zal Logi verbeten blijven zwijgen om anderen de schaamte te besparen. ‘Hij moest alleen sterk zijn’. Om alle angst te overwinnen, die het wezenlijk bestaan van elke IJslander bepaalt. Tegen de ‘verduistering’. Een land zonder spiegels, de zee kaatst al genoeg zelfbeschouwing terug.

Zo verdringt Guðmundsson ten langen leste Jan van het Kruis. Er is geen hoop op zelfontstijging. Er is alleen de draagkracht om het innerlijk lijden te torsen, ‘in stilte wachten op zwaar verdriet’. Tijd is afzien. De peilloze diepte waarvan bij de vrouw ligt. De Almoeder. Somber. Inktzwart. Inderdaad. Maar wel ontzettend knap geschreven en gecomponeerd.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content