Erwin Mortier schreef met ‘De Onbevlekte’ een meesterwerk

Het is weldadig Erwin Mortier te lezen, twintig jaar na zijn debuutroman Marcel (1999). Zijn nieuwe boek De Onbevlekte is een meesterwerk. In al zijn hopeloosheid.

Het is weldadig Mortier te lezen, twintig jaar na zijn debuutroman Marcel (1999). Behept als hij blijft met de zonde van de collaboratie, de zonde van zijn oom Marcel die sneuvelde in Rusland. Het is een iel, bevreemdend, hartverscheurende terugblik geworden op eigen afkomst. Wat draag je mee, wat wordt je opgelegd, hoe wordt je leven beheerst door anderen, door omstandigheden, door bijgeloof?

De Onbevlekte is het verhaal van verrijzenis. Het verhaal van afrekening met mythologisering. Het is vooral het verhaal van schuld en vergeving, maar dan ontdaan van hun morele duiding. Is de spin schuldig omdat ze haar copulerend mannetje opvreet? Is de vrouw veroordeeld tot onderdanigheid, terwijl zij hoe dan ook ’taaier moet zijn dan de dunste taaiste draad, taaier dan een vent, taaier dan een spin? Mortier herontdekt de volstrekt amorele natuurwetten. De ruimte is ongevoelig, de natuur kent haar eigen ritme, de mens bekleedt haar met flinterdunne woorden. Beschaving en retoriek tegelijk.

Je kunt De Onbevlekte daarom ook volstrekt onafhankelijk lezen van Marcel, al is het bon ton ervan uit te gaan dat Mortier de lus van zijn twijfels heeft afgerond, en bij zijn uitgangspunt moet herbeginnen. L’Eternel Retour heet dat in de mythologie. Maar juist dat onstelpbare verlangen naar geborgenheid en verklaring maakt van deze korte roman een lyrisch drama. Of hij in het reine komt met de smetvrees van zijn familiegeschiedenis? Uiteraard niet. Nooit. Hoe rationeel hij ook tracht de familierelaties te herschikken, te ontknopen, te herweven.

De Onbevlekte grijpt, tevergeefs, naar een onbereikbaar ideaal: zonder schroom en zonder tekort het ideale mensenleven door te kunnen geven. Gebonden aan de cyclus van leven en dood, bedraad door liefde en haat, geplant in aarde en koppigheid. Andrea, de zus van Oostfronter Marcel senior, is het zinnebeeld van het onontkoombare virus dat alle relaties vergiftigt: de last van de zuiverheid. En de wetenschap dat elke zuiverheid gedrenkt is in bloed, nijd, stugheid, vooroordeel en hybris.

Alleen al de vorm van dit boekje trekt de onvermijdelijke breuklijnen: de bijna Streuveliaanse ode aan het landelijk leven van de boerengeschiedenis, met zijn milde, vruchtbare vanzelfsprekendheid botst met de leegte van dweepzucht, met de tragische bekrompenheid van ideologische indoctrinatie. De Onbevlekte is de doodsteek voor elke opgelegde leer en het daarbij horend gedrag.

Niet dat de hardheid van het bestaan geen webdraad heeft met de kortzichtige overtuiging. De dwang van de aarde en de jaargetijden herkent zich in de vereenvoudiging van de regels die gelden in oorlogstijd. Een vijandbeeld is altijd aanwezig. In deel 1 (het verhaal) door de natuurelementen en de discipline, in deel 2 (de brieven) door de strijd en het opgelepelde geloof. Niet dat het (andere, godsdienstige) geloof geen rol speelt, het is een anders geaarde vorm van overgave. En in dat opzicht is Andrea de kern van elke verklaring. Zij is de vrouw die onderworpen wordt aan de regels van het bestaan (baren, begraven, gezinsvereniging, onderdanigheid), maar tegelijk het onbreekbare continuüm incarneert door vrouw te zijn: wijzer, intelligenter, behoedster van alle mannelijke dwaasheden. ‘Zuster en moeder’ tegelijk, waarom wil de man (de broer) in hemelsnaam ‘ook in mijn buik gaan wonen?’ Verlatingsangst. Doodsdrift. Stilte. Onaanraakbaarheid.

.
.© GF

Vereniging is geen eenheid, die afgrond kan geen mens overbruggen. Scheiding is een natuurwet. Dood doet leven. Dat gebeurt soms door onverbiddelijke evolutie (‘De placenta is eigenlijk een vrucht die zichzelf heeft opgegeven om een echt kind te voeden. Als de navelstreng niet op twee plekken wordt doorgeknipt en afgebonden, sterven kind en moeder’), soms door verkleefdheid omdat bloed en parasitair leven gedeeld worden (‘Dat manneke wilde precies zo lang mogelijk in mij blijven hangen. Het was gelijk of dat hij zich met zijn handen en zijn voeten vasthield hier vanbinnen, aan alles wat hij vond om zich aan vast te klampen, maar ik zeg het, Andrea, een vrouwenlijf doet zijn werk. Hij moest naar buiten, of hij wilde of niet’).

Zo wordt ‘de Langverwachte’ geboren, de zoon die het erf moet overnemen, en een oneindige paardans met zichzelf en het vrouwelijke (moeder en zuster) opvoert, omdat hij beseft een synchroon, ontbrekend puzzelstuk te zijn met ‘de Onbevlekte’, Andrea (letterlijk: de manhaftige, omdat daarop het paternalisme steunt, de strijd en de oorlog), die moeder Emilia liever Maria had genoemd.

Vruchtbaarheid en bemesting, het zijn de grondslagen van alle leven. Leven dat alleen door vrouwen gedragen wordt, ten koste van zichzelf. Maatschappelijk veroordeeld tot snit en naad, koken en boenen, maar in wezen nieuwsgieriger, praktischer en seksueler aangelegd dan gelijk welke trotse man. Andrea zal wel hetzelfde lot ondergaan als Emilia, met doodgeboren of te vroeg gestorven kinderen. Elke waan wordt doorpikt van haat als Emilia haar in Lokeren opgesloten man ‘een pakketje met één brood en één briefke’ mocht afgeven aan de kamppoort, van opdringerigheid ook als ze de advocaat ‘die wel wilde helpen als ik in zijn fauteuil mijn benen voor hem wilde opendoen’ en hem ‘een tik tegen zijn inktpot verkocht’, en van valse troost zoals godsdienst, een retorisch systeem zoals de werfkracht van populisme.

Vrouwen zien onmiddellijk de essentie. Natuurlijk waren die jonge gasten schoon met hun vaandels en uniformen, ‘ordentelijk’, maar de briefwisseling toont de onomkeerbare kortzichtigheid van Marcel de Langverwachte. Eerst naïef, ‘ik had liever Koenraad geheten’. Dan, als vrijwilliger vertrokken naar het Oostfront, glijdt hij van afkeer, ingegeven door propaganda en de vaststelling dat bij de moejiks de vrouwen al het werk doen, naar simplistisch houzee-triomfalisme. ‘We zijn hier even hard geworden als echte SS-mannen’, schrijft hij vanuit Rusland. Van zwart uniform evolueert hij tot Staalhelm-SS’er, stuurt zelfs een foto in dat uniform naar zijn petekind Lieve (die de moeder van de auteur zal worden), tuk op strijd met de bolsjewieken. Doodsverachting die op hetzelfde neerkomt als angst: dood. Kameraadschap boven voortplanting, elk gevaar zet zich om in homofilie.

Want laat u niet misleiden door Mortier: de ontrafeling van diep weggeborgen familiegeheimen is tegelijk de ontmaskering van de taal. De taal waarin hij schrijft. De taal waarin hij probeert te vatten waarom de mens zichzelf bedriegt. Een taal die zelfs in zijn meest aanbiddelijke beschrijvingen een krijgshaftig karakter aanneemt: O.U. als onverklaard briefhoofd verwijst allicht naar ‘Ortsunterkunft’, wanneer de echte verblijfplaats niet bekend mocht worden; Andrea die zich dagelijks folterend wast met ijskoud water en zich dan minutieus aankleedt vooraleer ter kerke te gaan: ‘Het is geen ijdelheid. Ze trekt haar pantser aan’; in discussies gedraagt ze zich niet anders: ‘Ze kruiste de armen. Haar vestingmuur’; als ze haar kapsel opsteekt, het is ‘haar helm’, net zoals verre nicht Stella doet: ‘Ze werd weer half bolwerk half vrouw’.

Daartegen is geen geloof opgewassen. De hele roman steekt vol met de nuchterheid van vrouwen, die wel een kaarsje willen aansteken, maar zich nooit laten leiden door de ijle beloften van de bedienaar. Emilia over de pijn om haar dode kinderen: ‘Als ik daarover mijn mond zou opendoen, er zou niet veel katholieks uitkomen’. Nederigheid in de kerk: ‘Buigen, Andrea’, maande Moeder me aan. ‘Maar niet te diep’. Emilia die terugkeert uit het ziekenhuis en hoort dat de burgemeester de helft van hun grond wil verkopen aan het bisdom: ‘Plant het bisdom patatten? Doen mijters het koren opkomen, rijpen de bieten met kazuifels?’ Als Lieve op bezoek komt en naar de mis vraagt: ‘Die pastoor is van niet hoog gevallen, als het op verstand aankomt. Hij heeft weer eens over de zonde gepreekt’.

Nee, de echte leermeester is de natuur. De rulle aarde, die je moet ruiken en proeven. En de meest aardse wezens zijn de vrouwen, want uit hen groeit menselijkheid. Zij lezen de werkelijkheid, in pijn en helder inzicht. Wetend dat ze ook zelfvernietigend zijn, eens ze gebaard hebben. Taaier dan een spin, inderdaad, ‘ik heb hem als een mummie in draden gewikkeld’. De spin weeft de broze wereld, de aarde is haar voedingsbodem. ‘De grond, zei Moeder, dat zijn wij’. Daarom kan Marcel sr. zich blijven afspoelen, de grond gaat nooit weg: ‘De modder trok roestbruine traansporen in de plooien van zijn hals’. Daarom is de mannenwereld voor altijd afgescheiden en niet in staat te vervloeien met de Grote Moeder: de man is van bloed (slachttijd, oorlog), de vrouw geeft melk (‘alles was wit in haar wereld’: brood, meel, gist, zeepsop, room). Geen aardser boek dan De Onbevlekte. Een eigentijdse handleiding, de kern van Robert Graves’ The White Goddess. Dit is een meesterwerk. In al zijn hopeloosheid.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content