Edgar Hilsenrath – Het sprookje van de laatste gedachte

In het wrede, schitterende boek Het sprookje van de laatste gedachte geeft Hilsenrath aan de Armeense slachtoffers terug wat zelfs de historici hun ontnomen hebben, want de geschiedkundigen moeten het ontgelden.

Edgar Hilsenrath – Het sprookje van de laatste gedachte

Vertaald door Elly Schippers

Uitgeverij: Athos, Amsterdam

Aantal pagina’s: 494

Prijs: 24,95 euro

ISBN: 978-90-414-1489-2

Alles gebeurde op bevel van de toenmalige Turkse regering. Alles was goed georganiseerd, want het ging om de eerste georganiseerde en geplande volkerenmoord van de twintigste eeuw.’

De Turkse premier, die dit moet aanhoren, is geen beetje verbaasd en repliceert: ‘Ik dacht dat de Duitsers die hadden bedacht.’ Antwoord: ‘Die hebben hem niet bedacht.’ De Turkse premier: ‘Dan waren wij Turken dus hun leermeesters?’ Antwoord: ‘Zo is het.’

Met deze markante dialoog opent Edgar Hilsenraths Het sprookje van de laatste gedachte. Een zonderlinge titel voor een roman met een historische achtergrond. Maar hier springt de fictie in waar de realiteit tekortschiet. In deze roman uit 1989 vertelt een verteller (‘Noem mij meddah’) over de Turkse volkerenmoord op de Armeniërs, 1915.

Toen Edgar Hilsenrath (°1926) deze roman schreef, bestond over dit onderwerp slechts één (historische) roman. In november 1933 had de Oostenrijker Franz Werfel hetzelfde onderwerp behandeld in De veertig dagen van Musa Dagh, een boek dat in nazi-Duitsland in november 1934 als een aanslag op openbare orde en veiligheid verboden werd.

Er zit enorm veel vaart in Hilsenraths verhaal. Dat komt ook omdat het grotendeels uit korte, spitse dialogen bestaat. Als het geen roman was geweest, had Het sprookje van de laatste gedachte een flitsend theaterstuk kunnen zijn.

In dit wrede, schitterende boek geeft Hilsenrath aan de Armeense slachtoffers terug wat zelfs de historici hun ontnomen hebben, want de geschiedkundigen moeten het ontgelden: ‘Ze weten niet dat elke mens uniek is en dat ook de dorpsgek uit het geboortedorp van je vader recht heeft op een naam.’

Op het einde van de roman wordt een sprong gemaakt van de ene volkeren- moord naar de andere. Op een warme lentedag in 1943 verlaten van tralies voorziene goederentreinen, volgestouwd met mensen, een Pools station. Een van de ‘reizigers’ ziet nog even een zwerm vogels onder de wolken: ‘Ze kwamen van ver en hij wist dat het de eerste waren die aan het begin van de lente naar Polen terugkeerden, maar dat het de laatste zouden zijn die zij in dit leven te zien kregen.’

Piet de Moor

Partner Content