Lukas De Vos

De nieuwste Toni Coppers: helemaal tot wasdom gekomen

Lukas De Vos Europakenner

Het werk van Toni Coppers is een Perzisch tapijt. Van een wonderlijke schoonheid en harmonie. Maar nooit zonder een al dan niet bewust aangebracht fout steekje. Volmaaktheid is immers der goden, niet des mensen.

Toni Coppers, De Jongen in het Graf. Antwerpen, Angèle 2018, 317 blz.

Helemaal tot wasdom gekomen, dat mag Coppers nu in alle bescheidenheid zeggen. Dat zijn boeken nog niet meer vertaald zijn zegt meer over het beleid dan over de schrijver.

Coppers is mild, genuanceerd, diepmenselijk. Een gevoelsmens met een neus voor schoonheid en een totaal gebrek aan cynisme. Hij schetst een wereld die aan zichzelf kapotgaat, omdat de mens is wat hij is: een tragisch wezen in een lelijke omgeving, maar ook een naïef optimistische Sisyfus, die stenen omhoog blijft rollen om monumenten na te laten. Zelf stort hij onvermijdelijk weer de afgrond in.

In zijn veertiende thriller met Liese Meerhout in de hoofdrol, is er iets voorgoed gebarsten. Het hoofdpersonage wist zichzelf gedeeltelijk uit, zij gaat op hetzelfde lagere trapje staan als waar ooit de nevenfiguren stonden. Meteen komt de nukkige brompot Michel Masson helemaal tot ontbolstering, een tendens die vorig jaar al was ingezet in De Zomer van de Doden. Schoonheid en waarachtigheid, dat zocht de sombere speurder in zijn geliefde Italië en het kerkje van Bolsena. De breuk was toen al duidelijk. Masson stond op scheiden, heeft het gehad met zijn ontmoedigend werk, en zoekt steeds nadrukkelijker troost in culturele bewondering.

De nieuwste Toni Coppers: helemaal tot wasdom gekomen
© GF

Het is niet de enige ontwikkelingslijn die culmineert in De Jongen in het Graf. Er zijn nog twee andere lijnen, die met de openvouwing van Masson gebundeld worden. Er is de rust, de drenkplaats, het altaar van godsvrede die het kleine hotel De Veluwe (voor het eerst opgevoerd in De Vleermuismoorden uit 2015) aan de Antwerpse kathedraal biedt, en waar Masson bij zijn geliefde Nelle momenten van vrede en begrip kan vinden. En er is het thema van de seriemoordenaar, al uitgeprobeerd in De Hondenman (2016), maar nu helemaal uitgebeend en ingepast in het morele dilemma: bestaat het Grote Kwaad, of is het toch gebonden aan jeugdtrauma’s en maatschappelijke onverschilligheid? Is er een wezenlijk onderscheid tussen dader en slachtoffer?

Het uitgangspunt van De Jongen in het Graf was ook al in de steigers gezet met Dood Water (bekroond overigens met de Knack Hercule Poirotprijs en genomineerd voor de Gouden strop): rauwe pedofilie. Er is onmiskenbaar een persoonlijke betrokkenheid in de angst die Coppers als alleenstaande vader met twee kleine dochters nog moest bedwingen sinds de zaak Dutroux. Onredelijke angst, dat wel, maar dat beseft de schrijver ook wel. Niettemin blijft in de duistere hoeken van het brein die onpeilbare onzekerheid hangen, zeker omdat de buitenwereld niet betrokken wil raken in gruwelijke ontsporingen, misbruik en misdaad buitensluit en ontkent uit zelfbescherming.

Met die onwil tot erkenning van de slechte slechtheid die woekert in sommige mensen wordt Masson dagelijks geconfronteerd. Hij verinnerlijkt die ondraaglijke horror omdat alleen de waarheid moet primeren. Het verklaart waarom hij met elke nieuwe aflevering van de reeks Masson bedrukter, norser, verscheurder, zwartgalliger en eenzamer wordt. Hij sluit zich af, zelfs van zijn geliefden, en dreigt elk moment voorgoed te breken. De (onder)wereld is een vat van Danaiden, de wereld een last die zelfs Atlas niet meer dragen kan. Masson is Dantes poort van de hel doorgegaan en beseft dat hij alle hoop moet laten varen. Alleen het ritueel van recht en rechtvaardigheid houdt hem op de been. Ten koste van zijn eigen gemoedsrust.

Ook hij is slachtoffer en dader tegelijk. Hij is gefixeerd op Leo Meersman, een seriemoordenaar die zes jongetjes heeft gefolterd, misbruikt en omgebracht. Al zestien jaar houdt hij vol dat er een zevende lijkje moet zijn, maar Meersman spuit alleen mist en heeft op die manier de speurder in zijn greep. Zeker nu de moordenaar zonder enig schuldbesef of berouw ligt te creperen aan longkanker, en zijn jager bij zijn sterfbed sommeert.

Beiden houden elkaar in een bevriezende wurggreep, omdat ze beiden de ultieme ‘hersteltheorie’ toepassen: het oog wil niet zien wat afstotend werkt, wat de vooringenomenheid al bepaald heeft. We zien uitsluitend wat we willen zien, en voor gruwelijke feiten ‘is er in het brein geen plaats, omdat het onmiddellijk in shock gaat en zich afsluit’. Masson wil een bekentenis opdringen, Meersman de oplossing van een raadsel afdwingen dat zich maar traag in de kundige en complexe plot laat onthullen.

Bestaat het monster? De onhebbelijke onbuigzaamheid van de kille moordenaar die nog nageniet van zijn martelpraktijken kan erop wijzen. Maar is hij niet zelf, net als zijn zus Renée, mismeesterd door een wrede vader en een moeder die de moed niet had daar tegenin te gaan? De wereld gaat aan onverschilligheid ten onder. Maar de tegenhanger, waarin verschilt de al even koppige vasthoudendheid van de speurder van de ontkenningsdwang bij de misdadiger?

Masson kan zich wel voor de kop slaan als uiteindelijk tegen de Nederlandse grens toch een zevende lijk gevonden wordt. Maar is het wel de verdwenen Arne Schouten? En waarom net daar, niet bij de zes andere? Spreekt de reutelende moordenaar nu de waarheid of veinst hij alweer? Bedriegt hij zichzelf of is hij de bedrogene? De sterkte van deze thriller is net de asymptoot naar oneindig, het nulpunt van de ethiek, de fusie van alle meeldraden in een reeks die haar onschuld voorgoed verloren heeft.

Dat beklemtoont Coppers nog meer door een nevenplot, waarin een vaste, hooghartige, ongenaakbare, Nederlandse hotelklante op een vreemde manier in haar kamer sterft. Moord of ongeluk? Meer dan een whiskygeur hebben de speurders niet in handen. Maar het voorval is het zinnebeeld van de ultieme opzet die Coppers nastreeft: de grondbeginselen van de moraal aftoetsen aan de tegenstrijdigheden van het bestaan. Die nauwgezette ontleding mondt steevast uit in dankbare wanhoop. Ergens tussen Nietzsche en Kierkegaard. Of bestaat er toch een uitweg om te overleven: de dubbelmoraal? De (publieke) ‘façade’? Schizofrenie?

Dit is volwassen schrijven. Met degelijk bronnenonderzoek, en personages die afgepeld worden als een ui. Met een haast vanzelfsprekend soepel verspringen van perspectief. Met afgewogen karakterontwikkeling. Met een mesmeriserende atmosfeer. Maar ook met gewaagd balanceren op het randje. Zo dreigt de opening te verzinken in larmoyante emotie, wat gelukkig vrij snel ontnuchterd wordt door een bijna traditionele politiekantoorscène.

Coppers houdt veel ballen in de lucht, maar laat ze net niet ontglippen. Of toch, er staat één foutje in – niet, zoals hij vroeger eens deed, door Tenerife in de Balearen te leggen; wel door onachtzaam zijn verleden als radiomaker op te roepen. ‘Ze stak de nieuwsredactie diagonaal over en liep de kleine studio in. Ze drukte op een toets onder een van de microfoons. ‘Ik ben er’. Schuin oversteken kan op de huidige redactie niet meer, de kern zit samen. De technicus verwittigen met een toets onder de microfoon dateert nog uit zijn tijd. Vandaag sta je recht en staan die toetsen schuin naast je. Mierenneukerij, en toch ter zake.

Want het werk van Toni Coppers is een Perzisch tapijt. Van een wonderlijke schoonheid en harmonie. Maar nooit zonder een al dan niet bewust aangebracht fout steekje. Volmaaktheid is immers der goden, niet des mensen. Strikte afwerking wreekt zich. Het maakt het werk aseptisch. Het is het kleine tekort dat de menselijkheid bepaalt. Kurt Köhler schreef het al: sproeten ontsieren. Maar ze verhogen wel de lieflijke aantrekkingskracht. Coppers is een warme mens.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content