De Reactor

De eigen waarheid van Jan Wolkers

De Reactor De Reactor, platform voor literaire kritiek

Het is niet geheel onterecht dat Onno Blom (1969) met de biografie ‘Het litteken van de dood’ de lezer zo dicht mogelijk bij de mens Jan Wolkers wil laten komen. Helaas blijkt deze benadering uiteindelijk meer nadelen dan voordelen te hebben.

Onno Bloms Het litteken van de dood, de pas verschenen biografie van Jan Wolkers (1925-2007), is mede door de uitgebreide belangstelling in de media razendsnel een verkoopsucces geworden. Dat een in Nederland ongekend populair auteur als Jan Wolkers een biografie heeft gekregen die op een groot publiek is gericht, is begrijpelijk. Het knappe aan zijn beste werk is immers dat het toegankelijk is, maar niet eenvoudig. Wolkers’ taal is helder en levendig, en zit tegelijkertijd geraffineerd in elkaar. Hij is een geboren verteller, maar stopt zijn romans en verhalen vol beelden en motieven, die er diepgang aan verlenen.

Omdat Wolkers zich in zijn publieke optredens altijd heeft laten voorstaan op de waarachtigheid van zijn werk, zijn de eigenschappen van zijn boeken als het ware aan zijn publieke persona gaan kleven, en heeft de manier waarop hij zich in het openbaar gedroeg telkens een weerslag gehad op de receptie van zijn werk. In de figuur Wolkers komt de essentie van zijn werk samen, en in zijn werk de kern van de auteur. Het is dan ook niet geheel onterecht dat Blom (1969) met zijn biografie de lezer zo dicht mogelijk bij de mens Jan Wolkers wil laten komen. Helaas blijkt deze benadering uiteindelijk meer nadelen dan voordelen te hebben.

Levendige cirkelgangen

Wolkers’ literaire werk begint vrijwel altijd in zijn eigen ervaring en biedt daarom een onuitputtelijke bron voor zijn biograaf. Omdat Blom onbeperkt toegang kreeg tot Wolkers’ persoonlijke archief, kon hij bovendien niet alleen uit het gepubliceerde werk putten, maar ook uit dagboeken, notities, typoscripten, brieven, varianten en aanzetten. Dankbaar maakt Blom gebruik van die rijkdom om ‘[Wolkers’] eigen taal te laten klinken om hem nabij te brengen en tot in de details en nuances te kunnen laten zien hoe Wolkers’ woorden in dagboeken en interviews verschillen of juist overeenkomen met zijn verhalen’.

De eigen waarheid van Jan Wolkers
© GF

Die keuze verlevendigt de biografie, dat is duidelijk. Wolkers’ beschrijvingen zijn invoelbaar, grappig, eigenwijs en erg herkenbaar. Het is niet de taak van de biograaf om zijn onderwerp als auteur naar de kroon te steken, maar Bloms proza steekt regelmatig pover af tegen dat van Wolkers. Vooral verbeeldingskracht en inventiviteit zijn niet Bloms sterkste kanten: hij kleurt nergens buiten de lijntjes en voor het leesplezier van een onverwachte of rake formulering moet je niet bij hem zijn. Vriendelijker geformuleerd laat hij Wolkers alle ruimte om zelf te schitteren en stelt hij zich meer als aangever dan als afmaker op.

Soms uit Blom zich buitengewoon onhandig. Zo lezen we op pagina 890: ‘Bij Goënga, de supermarkt in Den Hoorn, werkte inderdaad een mooi meisje achter de kassa, die hij bij het schrijven voor ogen had.’ Drie of vier keer vaker wordt er met ‘die’ verwezen naar een meisje, helaas maar één keer met zo’n grappige uitkomst.

Te billijken dus, die keuze om de behandelde auteur zoveel mogelijk aan het woord te laten? Dat is maar de vraag. Het resultaat is dat de biograaf Wolkers min of meer zijn eigen biografie laat schrijven, omdat hij met zoveel meer urgentie en autoriteit spreekt over de beschreven gebeurtenissen.

Bovendien komt de biografie op die manier wel erg makkelijk in cirkelgangen terecht. Blom beweert op basis van Wolkers’ buitenliteraire uitspraken, of zelfs op basis van zijn werk, iets over zijn leven, en haalt dan het werk aan om dat feit te illustreren. Vaak neemt dit procedé de vorm aan van een bewijsvoering, waarbij Blom lijkt na te vertellen wat Wolkers zelf heeft gezegd of geschreven en daarbij een citaat geeft om het waarheidsgehalte illustreren. Zomaar een voorbeeld, uit vele: op pagina 47 schrijft Blom dat Wolkers’ oom Hendrik er een ‘duivels plezier in [had] om zijn neefjes en nichtjes te pesten’. Deze bewering laat hij volgen door een beschrijving van een grap van het personage oom Hendrik uit De walgvogel (1974).

Vooral in het begin van de biografie, over Wolkers’ jeugd en adolescentie, als Blom nog niet kan putten uit de biografische schaduwboekhouding van het archief en dus voornamelijk de romans en verhalen heeft om uit te citeren, is het voor de lezer die Wolkers goed heeft gelezen alsof Het litteken van de dood zijn werk nog eens wat stijfjes navertelt, met hier en daar een beetje context, een kleine nuance of een losstaand feitje. Over het gezin Wolkers en het milieu waarin hij opgroeide, komen we bijvoorbeeld nauwelijks meer te weten dan wat hij daar zelf over geschreven heeft. Terwijl ik me moeilijk kan voorstellen dat er geen historische of sociologische studies te vinden zijn, of eigentijdse bronnen, die voor een wat minder particulier beeld hadden gezorgd.

De motieven op het kopje

Ik ben als lezer opgegroeid met Wolkers. Hij was de eerste literaire auteur die ik min of meer compleet las en aan wiens werk ik mijn eigen opvattingen over mijn leefwereld en mijn plaats daarin, kon scherpen. Zijn kunstopvatting is allang niet meer de mijne, maar ik geloof wel dat ik blijvend beïnvloed ben door het belang dat hij de kunst toekende, en de particuliere blik van de kunstenaar in het bijzonder.

Echt kijken is bij Wolkers een middel tot waarheidsvinding, een manier om betekenisloze conventies los te laten, om hypocrisie en onrecht te ontmaskeren en zo op een oprechte manier in het leven staan. Het is daarom dat zijn vroege werk zo ontzettend vol staat met onvergetelijke beelden, waarin zich een waarheid openbaart die met de alledaagse blik niet zichtbaar is. Die kernbeelden krijgen een haast mystieke lading: in al hun helderheid openbaren ze iets wat nooit helemaal in taal te vatten is. Daarom komen die beelden ook telkens terug, omdat ze hun betekenis slechts deels prijs kunnen geven en alleen op het moment dat ze opgeroepen worden. Ze moeten worden herbeleefd in het vertellen. Om daarna weer net zo snel te verdwijnen, waarna het hele proces opnieuw moet beginnen.

Dat bijzondere beeldende vermogen zit al meteen in Wolkers’ eerste gepubliceerde verhaal, ‘Het tillenbeest’. De verteller bezoekt zijn ouderlijke woning en wordt overvallen door een herinnering. Daarin steelt hij aan het eind van de Tweede Wereldoorlog met een vriend twee marmeren sfinxen uit een leegstaand kasteel waarin tot voor kort Duitse soldaten waren gelegerd. De eerst sfinx wordt succesvol meegenomen, maar als de twee terugkeren voor het andere exemplaar, moeten ze dat in het bos achterlaten om samen de zware spiegel te kunnen dragen die de vriend wil meenemen. De hoofdpersoon werpt de sfinx in een kuil, die een door de Duitsers gegraven latrine blijkt te zijn. De stront vliegt in het rond, en in de kuil die ontstaat ziet hij heel even, voordat de stront weer omlaag zakt, ‘het half verteerde gelaat’ van zijn zuster, die aan de ‘wellustsziekte’ leed en met Duitsers omgegaan was. Haar lichaam was blijkbaar door hen in de latrine achtergelaten.

Blom heeft aardig wat feiten over ‘Het tillenbeest’ weten te achterhalen, waardoor het duidelijk is dat dit cruciale laatste beeld een toevoeging van Wolkers is in een episode die verder min of meer waar gebeurd is. Bederf, wellust en kunst (de sfinx) komen bij elkaar en in een kort, hevig moment openbaart zich het grijnzende gelaat van de dood, de ultieme waarheid die onder alles schuilgaat en die zowel de motor als de vernietiger van alle driften is. Daarna keren we met de verteller terug naar de huiskamer van zijn ouders, waar hij zijn kopje op zijn schoteltje draait, zodat ‘de motieven’ boven elkaar komen te staan. Dit gebaar is op te vatten als Wolkers’ poëtica in een notendop: herschik (op obsessieve wijze) de beelden tot er een patroon ontstaat.

Wat ik hoop te lezen in een biografie van een kunstenaar die op zo’n manier te werk gaat, is niet hoe leven en werk met elkaar correleren, of dat toch niet alleen. Mij interesseert juist de artistieke ingreep, het proces dat de biografische feiten omvormt tot een oeuvre dat niet een leven is of beschrijft, maar er iets over zegt.

‘Niemand is dichter bij de waarheid gebleven dan ik. Mijn leven en werk zijn één.’ citeert Blom Wolkers in zijn proloog. Die uitspraak kun je letterlijk nemen, en Wolkers’ uitlatingen geven daar vaak genoeg aanleiding toe. Maar wie goed leest, ziet vanaf zijn debuutverhaal een auteur die geen waarheid laat zien, maar er een schept. Iemand voor wie feiten van aard veranderen in het vertellen, die steeds op zoek is naar een diepere waarheid die slechts te benaderen is en nooit vaste vorm aanneemt. Wanneer de auteur constant bezig is om materiaal en vorm, feit en vertelling, herinnering en beeld met elkaar in het reine te laten komen, voldoet het niet om als biograaf de blik bijna alleen te richten op het eindpunt van dat proces. Natuurlijk deed Wolkers alles wat in zijn mogelijkheden lag om biografie en werk samen te laten vallen, om zijn wereld coherent te maken, maar dat betekent juist dat de kunstenaar zich openbaart in die poging, niet in het resultaat ervan.

Als het werk in tegenspraak was met de feiten, paste Wolkers zonder te blikken of blozen de feiten aan. Her en der komt dit aan de oppervlakte, bijvoorbeeld als het gaat over Wolkers’ tweede vrouw Annemarie Nauta, die anders dan Olga in Turks fruit (1969) niet sterft; Wolkers deed regelmatig voorkomen dat zij dood was. Blom doet hier hoegenaamd niets mee, terwijl dit van alles zegt over Wolkers’ vrije omgang met de waarheid. Het is onbegrijpelijk dat Blom Wolkers zo vaak opvoert als de ultieme autoriteit over zijn eigen biografie en over zijn eigen werk. In feite verliest hij op die manier de mogelijkheid om zowel over het werk als over het leven iets wezenlijks te zeggen.

Autoriteit

Dat Wolkers een man vol tegenstrijdigheden was, met een aantal bewonderenswaardige karaktertrekken, maar ook met erg autoritaire, starre en kinderachtige neigingen, blijkt zonneklaar uit Bloms biografie. Toch bleef ik ook in dat opzicht onbevredigd achter. Dat Wolkers gewelddadig en manipulatief kon zijn tegenover de vrouwen met wie hij relaties had, stiekem bandopnames maakte van privégesprekken voor zijn boeken, rancuneus en achterdochtig kon zijn: het staat er allemaal in, maar het lijkt niet alsof Blom echt de maat durft te nemen van Wolkers’ persoonlijkheid. Ook een echte verklaring voor dat gedrag blijft achterwege, het zijn gewoon dingen die gebeuren in de loop van het verhaal.

Ook dat is uiteindelijk een gevolg van Bloms beslissing om Wolkers zo dicht mogelijk op de huid te zitten. Hoewel Wolkers zeker niet blind was voor zijn tekortkomingen als mens, wordt in deze biografie veel minder aandacht besteed aan gedrag dat hij zelf moeilijk kan verklaren of plaatsen dan aan eigenschappen waar hij wel zicht op had. We kunnen ons bijvoorbeeld afvragen of Wolkers in de huidige tijd een #MeToo aan zijn broek had kunnen krijgen (zie alleen al de foto van de première van Turks fruit, waarop we een behoorlijk glibberig grijnzende Wolkers zien die Monique van de Ven bij haar borst grijpt), maar daar worden we in dit boek nergens toe uitgedaagd.

Wanneer we het werk van Wolkers lezen als een oproep om te kijken, om een eigen waarheid te scheppen en daarnaar te leven, om autoriteit te wantrouwen, waarom zou dat dan niet gelden als het om zijn eigen werk en zijn eigen leven gaat?

Jeroen van Rooij

Onno Blom, Het litteken van de dood. De biografie van Jan Wolkers, De Bezige Bij, 2017, ISBN 9789023454588, 1168 p.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content