‘De droom van de rode kamer’: caleidoscopische roman uit de 18e eeuw brengt China dichterbij

De Jia-clan woonde op een prachtig domein, met tal van tuinen en prieeltjes. © Bridgeman Images

Het kostte dertien jaar maar nu is de grootste Chinese roman aller tijden vertaald: De droom van de rode kamer (1791) van Cao Xueqin. Meer dan 2000 pagina’s gedichten, liedjes, raadsels, beschrijvingen, dialogen en bespiegelingen – een ware schatkamer van de klassieke Chinese cultuur.

De droom van de rode kamer heeft zijn gelijke niet. ‘Het is voor China wat De gebroeders Karamazov voor Rusland is en À la recherche du temps perdu voor Frankrijk’, schreef de Amerikaanse criticus Anthony West een halve eeuw geleden in The New Yorker. En de man had niet eens het hele boek kunnen lezen.

Hoewel de eerste Engelse vertalingen van romanfragmenten al in 1812 opdoken, was het nog anderhalve eeuw wachten op de eerste volledige tekst. De Britse professor David Hawkes begon er in de jaren zestig mee en zei uiteindelijk zelfs zijn baan op om zich volledig aan de vertaling te wijden. Tussen 1973 en 1980 verschenen bij Penguin Classics de eerste tachtig hoofdstukken, zijn schoonzoon John Minford maakte het werk in de jaren tachtig af.

Veertig jaar na dato verschijnt nu de eerste Nederlandse vertaling, van de hand van Mark Leenhouts, Silvia Marijnissen en Anne Sytske Keijser. Het trio behoort tot de allerbeste Chinese vertalers van het Nederlandse taalgebied. Leenhouts schreef het standaardwerk over hedendaagse Chinese literatuur en vertaalde tal van romans, Keijser en Marijnissen bogen zich onder meer over Nobelprijswinnaars Gao Xingjian en Mo Yan.

De drie sinologen kennen elkaar al meer dan een kwarteeuw, ze leerden destijds samen Chinees in Leiden. Dertien jaar lang waren ze met dit huzarenstukje zoet. Het resultaat is een bijzonder goed geschreven soap over een rijke familie in het midden van het laatste Chinese keizerrijk, de Qing (1644-1912).

In tegenstelling tot de in klassiek Chinees gestelde gedichten zijn die in achttiende-eeuwse spreektaal, die sterk afwijkt van het moderne Chinees.

Het verhaal gaat als volgt. In Peking woont de invloedrijke Jia-clan op een prachtig domein, met tal van paviljoenen, tuinen en prieeltjes. Twee vrouwen bestieren het huishouden, dat bestaat uit honderden kinderen, kleinkinderen, neven en nichten, concubines, dienstbodes, knechten en meiden. Moeder Jia is de oude familiematriarch, terwijl de knappe schoondochter Wang Xifeng met haar organisatorisch talent, grenzeloze ambitie en scherpe tong een peloton van dienstmeiden aanstuurt.

Het aanzien en fortuin van de Jia’s is te danken aan twee voorouders, die bij leven het vertrouwen genoten van de keizer. Bovendien vertoeft een van de dochters des huizes als concubine in het keizerlijk paleis, wat verschillende leden van de clan belangrijke functies heeft opgeleverd. Toch heeft de lezer de indruk dat de weelde van de Jia’s op losse schroeven staat.

In dit universum van broze welstand groeit het hoofdpersonage, de jonge Jia Baoyu, op. Hij dankt zijn naam – ‘kostbare jade’ – aan het feit dat hij bij zijn geboorte een met inscripties bedekt stuk jade in de mond had. Dit heuglijke feit sterkt Moeder Jia in de overtuiging dat het jongetje voor grootse dingen is voorbestemd. Ze houdt het kind een hand boven het hoofd en beschermt hem bovenal tegen zijn streng confucianistische vader Jia Zheng, die al gauw een hekel krijgt aan zijn nakomeling.

Baoyu doorstaat namelijk de traditionele proef niet: wanneer hij als eenjarige de traditionele attributen van de geletterde voorgeschoteld krijgt – boeken, penselen en het officiële hoofddeksel – dan toont hij daar niet de minste interesse voor. De aandacht van de peuter gaat onverdeeld naar de geëtaleerde armbanden, kammen en potjes rouge. De vader voorspelt dat Baoyu weinig meer wordt dan een zedeloze vrouwengek.

De roman schetst het leven van Baoyu tussen zijn twaalfde en achttiende. De jongen brengt zijn tijd hoofdzakelijk door in de vrouwenvertrekken, in het gezelschap van zussen, nichten, dienstmeiden, jonge nonnen en actrices. Voor hem zijn meisjes van water en jongens van modder. Bij de eersten voelt hij zich proper en verfrist, bij de laatsten vuil en stinkend.

Er zijn twee bijzondere jonge vrouwen in Baoyu’s leven, de geletterde schoonheden Lin Daiyu en Xue Baochai. De eerste is fragiel, impulsief, romantisch en lichtgeraakt, de tweede evenwichtig, gezond en nuchter. Wie van beiden wordt zijn echtgenote? Hoewel Baoyu en Daiyu tot over hun oren verliefd zijn op elkaar, staan dwaze misverstanden, jaloezie en huilbuien tussen hen in. Hoe die romance afloopt, zult u zelf moeten lezen in De droom van de rode kamer.

Driemanschap

Zoals Penguin Classics een halve eeuw geleden naar professor Hawkes in Oxford stapte, zo benaderde de Nederlandse uitgeverij Athenaeum in 2006 Leenhouts, Marijnissen en Keijser in Leiden. Of zij interesse hadden in de vertaling van China’s grootste roman? Alleen, vertalen is een erg subjectieve, individuele bezigheid. Niet meteen makkelijk om dat met verschillende mensen samen te doen.

‘Kijk, als het zou gaan om een novelle van de Franse Nobelprijswinnaar Patrick Modiano, bijvoorbeeld, dan was een samenwerking wellicht geen goed idee’, zegt Mark Leenhouts lachend. ‘Dit boek is van een heel andere orde. Het is niet alleen erg omvangrijk en gedetailleerd in zijn beschrijving van stoffen, materialen of geneeskundige recepten, het staat ook bol van de verwijzingen naar de klassieke Chinese dichters, naar Confucius, de taoïstische filosoof Zhuang Zi. Er zijn tal van liedjes, raadsels, eigen, vormvaste gedichten. De personages zelf hebben een poëzieclub. Tegelijk bestaat 80 procent van de roman uit dialogen. In tegenstelling tot de in klassiek Chinees gestelde gedichten zijn die in achttiende-eeuwse spreektaal, die sterk afwijkt van het moderne Chinees. Die gesprekken moeten levendig en direct blijven voor een hedendaagse lezer. Je hebt behoorlijk wat historische kennis nodig om alles te duiden en moet ook verschillende registers ontwikkelen. Zo praten dienstmeisjes niet op dezelfde manier als leden van de Jia-clan.’

Door de vele levensechte personages besef je, hoop ik, dat China helemaal niet zo ver weg en onbegrijpelijk is als weleens wordt gedacht.

Hoe ging dat vertalen concreet?

Mark Leenhouts: Het was een erg intensief proces. We hebben de 120 hoofdstukken van gemiddeld vijftien tot twintig pagina’s opgedeeld in brokjes van zes à zeven hoofdstukken. Had je die klaar, dan gaf je ze door aan de tweede vertaler, die ze becommentarieerde en terugbezorgde. Na jouw verwerking gingen die hoofdstukken naar de derde vertaler. En zo ging het gelijktijdig voor iedereen. Op die manier zaten we vanaf het begin samen in het boek, we groeiden naar elkaar toe. We dachten het hele werk in zes jaar te kunnen doen, plus één jaar voor revisies. Het zijn er uiteindelijk toch dertien geworden.

U noemt auteur Cao Xueqin (1715-1763) wel de Chinese Shakespeare, maar in het Westen heeft niemand van die man gehoord. Wie was hij eigenlijk?

Leenhouts: De gelijkenis tussen Cao en Shakespeare is dat zich rond beide auteurs een heel brede studie heeft ontwikkeld, waar zowel experts als leken zich mee inlaten. Bovendien heeft een beetje boekhandel in China minstens een kast met werk over die schrijver. Toch weten we over de man zelf niet zo veel.

Hoe komt dat?

Leenhouts: Omdat het met zijn familie, net zoals met de Jia-clan in de roman, fout afliep. Kort nadat de Kangxi-keizer overleed, verloor ze haar fortuin. Aan het einde van de zeventiende eeuw, ten tijde van de machtige grootvader Cao Yin, had de familie meer dan 3000 personeelsleden. Dertig jaar later moest ze verhuizen naar een bescheiden residentie in Peking. Ze verdween toen ook uit de annalen van de geschiedenis. Cao Xueqin heeft die gigantische rijkdom en roem nog net meegemaakt. Bij de dramatische gebeurtenissen was hij ongeveer 13, even oud dus als hoofdpersonage Baoyu aan het begin van de roman.

Hoewel hij ongetwijfeld schrander en welopgevoed was, is Cao, als we de opening van het boek mogen geloven, toch aan lagerwal geraakt. Over zijn eigen leven staat weinig met zekerheid vast. Uit overgeleverde anekdotes van vrienden weten we dat hij tijdens de laatste zes jaar in grote armoede in de Westelijke Heuvels nabij Peking woonde en zijn dagen zoekmaakte met drinken en schrijven.

Een van zijn vrienden stelde dat Cao ‘met zijn rechterhand grootse, edele dingen beschreef, terwijl zijn linker naar luizen zocht’. Waaraan is hij gestorven?

Leenhouts: We weten alleen dat hij achter in de veertig was. Kenners achten zijn overlijden bespoedigd door de vroegtijdige dood van zijn enige zoon.

De droom van de rode kamer is Cao’s enige roman. Een erg gelaagd boek, dat over veel meer gaat dan de romance tussen Baoyu en twee beeldschone jonge meisjes.

Leenhouts: De ‘rode kamer’ verwijst naar de luxueuze huizen van rijke mensen, gewone stervelingen hadden grijze of alvast kleurloze woonsten. Maar het gaat om de droom van de rode kamer, er ligt een boeddhistische notie ten grondslag aan dit boek: welvaart en aanzien zijn slechts schijn.

Een tweede betekenis van ‘rode kamer’ is ‘boudoir’: in het beroemde vijfde hoofdstuk heeft Baoyu een voorspellende, erotische droom in een rode kamer. Daarin wordt hij door de fee Ontnuchtering – die naam weerspiegelt eveneens een boeddhistisch gegeven – ingewijd in de liefde en de lust. Ze probeert hem bij te brengen dat ook die zaken louter illusies zijn. Maar om er afstand van te kunnen nemen, moet je ze wel eerst hebben ervaren. Naast een familiesaga is het dus ook het persoonlijke bewustwordingsverhaal van Baoyu. Hij wordt daarin begeleid door een boeddhistische monnik en een taoïst, die meteen aan het begin van het boek worden geïntroduceerd en steeds terugkomen.

Cao Xueqin, De droom van de rode kamer, Athenaeum, 2160 blz., 99 euro
Cao Xueqin, De droom van de rode kamer, Athenaeum, 2160 blz., 99 euro

Het boek heeft een vreemde ontstaansgeschiedenis: tijdens Cao’s leven circuleerden delen van manuscripten. Ze werden door vrienden en kennissen gelezen, becommentarieerd en aangevuld. Daar ging de auteur dan weer mee aan de slag. Dat zie ik een tijdgenoot als Voltaire niet doen.

Leenhouts: In China was dat een traditie. Samen dichten was in elitaire kringen een soort van gezelschapsspel. Idem dito met Cao’s manuscripten. Het doet een beetje denken aan wat we nu kennen als fanfictie: lezers ‘lenen’ personages en schrijven er zelf verhalen mee. Bijgevolg discussiëren experts tot op vandaag over de vraag of bepaalde passages oorspronkelijk zijn en wie ze aanvulde of zelf bedacht. Hele alinea’s komen in de ene versie voor en in de andere niet. De roman was bij Cao’s dood niet af, hij verscheen pas dertig jaar later in gedrukte vorm en er is geen afgelijnd auteurschap. Dat past ook wel bij de auteur, vind ik. Als man die zich niet wilde hechten aan roem en bezit, maalde hij daar wellicht niet om.

In de achttiende eeuw werden romans in China niet beschouwd als grote cultuur.

Leenhouts: Die eer was alleen weggelegd voor poëzie en filosofische traktaten. Het is zoals de grote sinoloog Wilt Idema zei: ‘Wat voor de klassieke literatuur geldt, is dat verzinsels geen letterkunde zijn.’ Daar wordt in het begin van de roman ook op gezinspeeld. Ik schrijf voor mezelf, zegt de verteller, zo simpel mogelijk, wat ik zelf heb beleefd. Pas in de twintigste eeuw werd dit boek een echte romanklassieker, toen Chinese onderzoekers en literatuurcommentatoren na de val het keizerrijk vaststelden dat het Westen zo veel grote romans had. Ze vroegen zich af of die ook in hun eigen traditie te vinden waren en kwamen zo onder meer dit boek op het spoor.

De vrouwelijke personages zijn duidelijk beschaafder dan de mannen. Was Cao een feminist avant la lettre?

Leenhouts: Die vraag vind ik lastig. Bijzonder is dat je een beeld krijgt van de doorgaans afgeschermde vrouwenvertrekken. Je hoort al die gesprekken, ziet hoe de vrouwen met elkaar omgaan. Toch hemelt Cao hen niet per se op. Ze zijn erg verschillend, er is ook veel haat en nijd. Wat opvalt, is dat sommigen op een heel praktische manier zaken oplossen, en bijvoorbeeld met concrete plannen komen om het geldtekort van de familie in te dijken. Dat vrouwen op die manier op de voorgrond treden, komt niet vaak voor in de achttiende eeuw. Tegelijk beschrijft het boek hun lastige positie. De tienermeisjes in het boek maken zich grote zorgen over hun toekomst: waar zullen ze via een gearrangeerd huwelijk terechtkomen? Er zitten veel van dat soort verhalen in, ook van gegoede meisjes, die bijvoorbeeld bij een bruut aanbelanden.

Er is een behoorlijke seksuele vrijheid: over homoseksualiteit wordt niet moeilijk gedaan, niemand kijkt vreemd op als de dertienjarige Baoyu met het dienstmeisje slaapt.

Leenhouts: Hoewel seksuele praktijken niet expliciet aan bod komen, horen ze er kennelijk gewoon bij. Als Moeder Jia doorheeft dat haar kleinzoon met zijn dienstmeisje Bekoring slaapt, overweegt ze om dat officieel te regelen, een bijvrouw van haar te maken. We zijn hier inderdaad ver weg van de christelijke zonde.

Wat opvalt, is dat ontmoetingen en beschrijvingen centraal staan. Er is weinig aandacht voor het gevoelsleven van die personages. Is dat typisch Chinees?

Leenhouts: Noem het Chinees realisme: je schrijft zo goed mogelijk op wat je ziet en hoort, maar in andermans hoofd kijken is onmogelijk. Er zijn wel een aantal passages waarin je in de gedachten van een personage zit – in dat opzicht was Cao vernieuwend – maar altijd weer meent de verteller dat er ‘moet worden teruggegaan naar het verhaal’. Voor veel moderne romans geldt het nog steeds: de innerlijke wereld wordt weinig beschreven. Toch leer je de personages goed kennen en leef je met hen mee. Hun eigenheid zit in de dialogen en in hoe ze praten.

Waarom zouden wij deze roman aan het begin van de 21e eeuw moeten lezen?

Leenhouts: In het licht van China’s mondiale opgang is het wellicht een goed plan om de traditionele cultuur en mentaliteit beter te leren kennen. Bovendien heeft deze roman erg veel te bieden, hij valt op veel verschillende niveaus te lezen. Die boeddhistische laag, bijvoorbeeld, daar gaan ook veel westerse auteurs mee aan de slag, denk aan Michel Houellebecq. Ook besef je door de vele levensechte personages, hoop ik, dat China helemaal niet zo ver weg en onbegrijpelijk is als weleens wordt gedacht.

Tegelijk is het samen met de Roman van de drie koninkrijken, het Verhaal van de wateroever en De reis naar het westen een van de grote vier klassieke Chinese romans. De recentste en de grootste. De droom van de rode kamer is de laatste grote samenballing van Chinese cultuur in een toegankelijke verhaalvorm. Het boek is geschreven net voor de westerse invloed in de negentiende eeuw toenam en met de Opiumoorlogen de zogenaamde honderd jaar van ‘westerse vernederingen’ aanbrak. Het laat zien hoe rijk en welvarend China destijds wel was, evengoed in materiële als in culturele zin.

De droom van de rode kamer is de meest gelezen roman in China. De communisten zagen er, op een korte periode na, nooit graten in en ook huidig partijleider Xi Jinping lust er pap van. In de voorbije jaren werd het boek nog herhaaldelijk verfilmd en voor tv bewerkt. Hoe komt dat?

Leenhouts: Het beeld van het feodale China met zijn corruptie, gearrangeerde huwelijken en vele malversaties stelde de communisten in staat om te tonen hoe vreselijk het vroeger wel was, en hoezeer het leven sindsdien was verbeterd. Bovendien was het boek wellicht te beroemd om in de ban te doen. En waarom zou je? Echt maatschappijkritisch is het niet.

Anno 2021 hebben veel Chinese burgers belangstelling voor het tijdperk van voor ‘de westerse vernederingen’. De nieuwe wereldmacht kijkt met andere woorden terug naar de oude gloriedagen.

De droom van de rode kamer past dus in Xi’s nationalistische discours?

Leenhouts: In zeker opzicht wel, ja. Maar zijn de meeste culturen niet trots op hun klassieken?

'De droom van de rode kamer': caleidoscopische roman uit de 18e eeuw brengt China dichterbij

Mark Leenhouts

– 1969: geboren in Geldrop (NL)

– 1987-1992: studeert Chinees in Leiden en Parijs

– 2005: gepromoveerd in de Chinese letterkunde aan de Universiteit Leiden

– 1996-vandaag: vertaalt romans van Han Shaogong, Su Tong en Pai Hsien-yung

– 1996-2009 redacteur van Het trage vuur, tijdschrift voor Chinese literatuur

– 2008: publiceert Aards maar bevlogen: Chinese literatuur van nu

– 2013: vertaling van Qian Zhongshu’s klassieker Belegerde vesting

– 2021: gezamenlijke vertaling van De droom van de rode kamer

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content