De culinaire thriller ‘Rauwkost’ van Bart Debbaut blijft teveel een koude schotel

Rauwkost © Lannoo

Het is een oude stellingname. Er bestaan maar twee kunsten. Gastronomie en maquillage, al de rest is daarvan afgeleid. En het zijn mannen die koken omdat ze van make-up geen kaas hebben gegeten. Vandaar de obsessie met eten, en het schrikkelijk aantal embonpoints hier te lande.

Bart Debbaut, die al een hele resem thrillers op zijn naam heeft staan (Relikwie, Tralies, Scherven, De Facebookmoorden; de laatstgenoemde draaien om het Leuvense speurderskoppel John Leyssens en Mieke Van Cattendyck, net zoals Rauwkost), heeft getracht het spannende aan het aangename te koppelen. Met een wat geschift resultaat.

Als VTM in juni het boek aankondigde als een “nieuw genre”, dan werd alleen aangetoond dat ze geen thrillers lezen. Voor de vuist weg, als ik naar die aparte boekenkast voor mijn neus kijk, zie ik James Patterson staan (The Chef, 2019), de twaalfdelige kookkunstreeks Culinary Mysteries van Josi Kilpack met samengeteld 124 recepten (van Lemon Tart, 2009, tot Wedding Cake, 2014, aangevuld met Sadie’s Little Black Recipe Book, 2015, waarin nog 25 bonusrecepten bij zijn opgenomen), en zelfs de allereerste thriller die al zijn keukengeheimen prijsgeeft, The Baked Bean Supper Murders (1983) van Virginia Rich. Koken en doden komt trouwens al voor in Too Many Cooks (Rex Stout, 1938) en Cook Up A Crime van Charlotte Murray Russell (1951).

Nu ben ik eerlijk gezegd bevooroordeeld in mijn lectuur van Debbaut. Automatisch gingen mijn gedachten naar Who Is Killing The Great Chefs of Europe?, ongetwijfeld de meest hilarische en doorwrochte seriemoorden onder de koningen van de pollepel ooit vertoond op het witte doek. Robert Morley speelt zijn eigen vraatzuchtige zelf als gevreesd criticus van sterrenkoks, maar ziet ze één voor één geëlimineerd door een (jaloerse ?) moordenaar, wat voor hem het leven overbodig maakt. Ted Kotcheff maakte in 1978 een onvergetelijke film van de oorspronkelijke, bijna gelijknamige roman (Someone Is Killing …) van Nan en Ivan Lyons (1976).

Dat niveau haalt Debbaut niet. De reden is simpel: de psychologisering van de personages is zo ernstig dat het verhaal zelf zowat in het midden geknakt wordt, om langzaam uit te sissen tot een happy end. Debbaut offert de geneugten van de gastronomie op aan zwaarwichtige opvoedingsproblemen, en biedt als tegemoetkoming niet meer dan een app waarmee je de behandelde gerechten kunt afdrukken. Dat is jammer, want tot een scene in het gerechtslabo van wetsdokter Renard en zijn assistent Takisawa (jawel, van Japanse afkomst) waarin alle spanning wordt weggegeven, is de opbouw erg opgedreven. Het gebrek aan nevenpersonages speelt de schrijver evenwel parten, zodat de afwikkeling voor de hand ligt. De rest is een schotel borrelhapjes, niet te versmaden want Debbaut beheerst degelijk zijn taal – op een West-Vlaamse uitschuiver na, “geen haar die eraan denkt”, onzijdig bestaat niet in het Ingveoons – en beschrijft met smaak de gerechtenmolen.

Maar Debbaut laat de gehaaide thrillerlezer weinig keuze. Hij heeft een dea ax machina nodig om het verhaal voordelig te laten aflopen, de demente, maar toch niet zo demente moeder van een topkok. Nochtans zijn er twee strategieën die Debbaut perfect heeft toegepast.

De eerste is de driehoeksverhouding tussen de chefs en één van de verwaarloosde echtgenotes. Het valt op dat telkens een kok vermoord wordt, naast zijn lijk een keurig bereid maal klaarstaat waarop de dode een patent had. (Het valt minder op dat nogal wat tv-coryfeeën slordig verborgen zijn, als “dagelijkse kost” of “vodka met framboos, violetsiroop en limoensap” van de tafel vallen). Dat niet iedereen in het verhaal gezegend is met gezond verstand is daarbij een pluspunt. Moeder Wellens lijdt aan “lewy body-dementie in combinatie met delirium” (ja, Debbaut heeft zijn voorwerk gedaan, zeg maar hersenschors-Parkinson), Sofie van der Kelen is poly-amoereus, inspecteurs Creten en Reynders zijn Abbott en Costello, onderzoeksrechter Marie-Christine Keppens een nymfomane, en journalist Stijn natuurlijk een roddeltante, want “ik maak nieuws, liefst op basis van correcte feiten. Als u me niets geeft, moet ik mijn creativiteit de vrije loop geven”. Ach, “in het belang van het onderzoek” hult elke politiedienst zich in even dwaas als neerbuigend stilzwijgen.

De tweede, heel bevreemdende strategie is de voice-over, de zieleroerselen van de dader, waarbij die zich opsplitst in twijfel tussen het goede (zij) en het slechte (hij), het rationele en het emotionele, besluit en hunkering. Onwillekeurig denk je aan Suske en Wiske als ze voor een gewetensvraag staan, met een duiveltje op de ene schouder en een engeltje op de tweede. En maar ruziemaken in het innerlijke zelf. Stilistisch is dat een zeer geslaagde kunstgreep. Kunstmatiger helaas is de uitwerking van de obsessie die de moordenaar koestert en toeschrijft aan een ongelukkige jeugd. Debbaut slaagt er wel in de bemiddelingspoging door de gijzelingsonderhandelaarster zeer realistisch en verstandig over te brengen, maar het hoofd van de speciale eenheid Van Lerbergen is dan weer een karikatuur van een kortzichtige ijzervreter.

Het is vooral dat geforceerde einde waar je bedenkingen kunt bij hebben. Het is allemaal wat té, de moed van Leyssens, het inlevingsvermogen van de psycholoog, het trauma van de moordenaar, de subtiliteit van de gegijzelde, de doortastendheid van de redder in de nood. Nuchterheid wordt overschaduwd door belering ook. Ik hoef niet te weten hoe tzaziki gemaakt wordt, wie bij de Griek gaat eten weer wat zo’n eenvoudig zuivelproduct is. Ik heb lak aan het “nomogram van Henssge”, daar bestaat Wikipedia voor. Ik vind het nogal plomp hoe naïef of inkeerbereid sommige personages zijn: hoe Leyssens zich verzoent met zijn lesbische dochter, hoe meegaand de jonge man is die niet naar het kerkhof durft te gaan om het graf van zijn vader te bezoeken. Ik hoef ook geen reklame voor de stoelen van Henningsen of de Portugese Dourowijnen van Jean-Hugues Gros (wiens Odisseia Branco Reserva overigens eerder zurig dan “romig” is). Ik begrijp vooral niet waarom kok Wout Dumoulin (Jeroen Meus) op blz. 14 in zijn pasgekochte zwarte Mercedes GLE Coupé stapt en zijn ontvoerder hem “in de koffer van de BMW van Dumoulin” sleurt en met diezelfde wagen verdwijnt, zijn eigen gestolen auto ter plekke latend. Het is ook voor het eerst dat ik het nationaal park Serengeti in Tanzania een “woestijn” hoor noemen – bij mijn bezoeken ging het om een duidelijke savanne, met bomen, vlakten en kopjes, vol wilde dieren. Dat de zon er vaak schijnt is geen excuus.

Realisme als achtergrond is fijn, maar het moet dan ook deugdelijk nagevorst zijn. Ik heb dus mijn twijfels bij de nieuwsuitzending op blz. 119 met vier hoofdpunten: staatsgreep in Burkina Faso, prijsverlaging Tesla, staatsbezoek aan Denemarken, bergrit in de Vuelta. Het wijst allemaal op het jaar 2015, maar de maanden lopen uiteen: de staatsgreep duurde maar een week, tussen 16 en 23 september; Tesla verlaagde zijn prijzen begin september; de koning bezocht Kopenhagen einde maart; en de bergritten in de Ronde van Spanje lagen gespreid tussen 26 augustus en 7 september. Creatief omgaan met de tijd, heet dat.

Want natuurlijk blijft een roman vooral fictie. Debbaut heeft de vaardigheden onder de knie en schrikt niet terug voor doordachte structuuringrepen. Hij speelt in op actuele modeverschijnselen zoals de overmatige aandacht voor tv-koks. De uitwerking is pittig, maar de finale eindigt op een blindganger. En daardoor heeft Rauwkost net niet dat culinaire bouquet dat de geraffineerde (thriller)keuken belooft. Het blijft teveel een koude schotel, het risico op een cold turkey bij de lezer is navenant.

Bart Debbaut, Rauwkost. Tierlt, Lannoo 2021, 270 blz.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content