Boualem Sansal: ‘De wereld die ik beschrijf bestaat niet, zoals ook de wereld van George Orwell niet bestond’

Boualem Sansal. © C. Hélie

Boualem Sansal schrijft in zijn dystopie 2084 over hoe de radicale islam de wereld verovert deze eeuw. Knack.be biedt u een selectie uit zijn nieuwste controversiële fictiewerk.

Godsdienst leidt er misschien toe God lief te hebben, maar ook is er niets wat er in sterkere mate toe leidt dan godsdienst om een afkeer te krijgen van de mens en de mensheid te haten.

Waarschuwing

De lezer hoede zich ervoor te denken dat dit een waargebeurd verhaal is of betrekking heeft op een of andere bekende werkelijkheid. Nee, heus, alles is verzonnen, de personages, de feiten en al het andere, en het bewijs is dat de vertelling zich afspeelt in een verre toekomst in een verre wereld die in niets lijkt op de onze. Het is een werkstuk dat van a tot z verzonnen is, de Bigayewereld die ik op deze bladzijden beschrijf, bestaat niet en maakt geen enkele kans in de toekomst te bestaan, zoals ook de wereld van Big Brother, bedacht door voorganger Orwell en zo prachtig beschreven in zijn gedenkwaardige boek 1984, toen het zover was niet bestond, in onze tijd niet bestaat en geen enkele kans maakt in de toekomst te bestaan. Ga rustig slapen, beste mensen, alles is volkomen onwaar en de rest is onder controle.

De Bigayewereld die ik […] beschrijf, bestaat niet en maakt geen enkele kans in de toekomst te bestaan, zoals ook de wereld van Big Brother […] toen het zover was niet bestond.

[…]

Ati kon niet goed meer slapen. De angst sloeg steeds vroeger toe, als de lichten werden gedoofd en zelfs eerder, als de avondschemering zijn bleke sluier uitspreidde en de patiënten, moe van hun lange dag ronddolen van slaapzalen naar gangen en van gangen naar terrassen, naar hun bed terugsloften en elkaar geluk toewensten bij hun pogingen de nacht door te komen. Sommigen zouden er morgen niet meer zijn. Yölah is groot en rechtvaardig, hij geeft en neemt zoals het hem uitkomt.

Daarna werd het nacht, die viel in de bergen zo snel dat het je overrompelde. Even plotseling werd het vinnig koud en ademde je damp uit. Buiten blies onafgebroken de wind, waarvan je alles kon verwachten.

De vertrouwde geluiden van het sanatorium brachten hem wat tot rust, ook al verraadden die menselijk lijden en het daarbij behorende oorverdovende kabaal of de beschaamde uitingen van de werking van het menselijk lichaam, maar ze kwamen nooit uit boven het spookachtige gerommel van het gebergte: een verre echo die hij zich meer verbeeldde dan dat hij hem hoorde en die diep uit de aarde kwam, vol ongezonde dampen en dreiging. Maar zo was dat Ouâgebergte aan de uiterste grenzen van het rijk, naargeestig en beklemmend, zowel door zijn ontzaglijke grootte en zijn onherbergzame aanblik als door de verhalen die in de dalen in omloop waren en het sanatorium bereikten via de pelgrims die twee keer per jaar door de Sînregio trokken en altijd de omweg langs het ziekenhuis maakten om warm te worden en eten voor onderweg te vragen. Ze kwamen van heinde en verre, uit alle hoeken van het land, te voet, in lompen gekleed en gespannen, onder vaak gevaarlijke omstandigheden; hun raadselachtige verhalen hadden iets wonderlijks, iets schandelijks en iets misdadigs, des te opwindender omdat zij ze zachtjes vertelden en zichzelf bij het eerste het beste geluid onderbraken om een blik over hun schouder te werpen. Zoals iedereen waren pelgrims en patiënten altijd op hun hoede, uit angst dat ze betrapt werden door toezichthouders, misschien vreselijke V’s, en dat ze werden aangegeven als makoefs, propagandisten van het Grote Ongeloof, een diep verachte sekte. Ati stelde het contact met deze reizigers die langdurig onderweg waren op prijs, zocht het op, ze hadden in de loop van hun omzwervingen een heleboel verhalen gehoord en ontdekkingen gedaan. Het land was zo groot en zo volstrekt onbekend dat men zich graag in de geheimen ervan zou hebben willen verdiepen.

Pelgrims waren de enige mensen die toestemming hadden om te reizen, niet zomaar elk moment maar volgens een vaste kalender, via aangegeven routes waarvan ze niet mochten afwijken, langs rustplaatsen die in the middle of nowhere waren gebouwd, op dorre hoogvlakten, op eindeloze steppen, diep beneden in canyons, plekken waar geen levende ziel te bekennen was. Daar werden ze geteld, in groepen verdeeld als veldlegers die rond talloze kampvuren bivakkeren in afwachting van een bevel om te verzamelen en op te breken. De rustpauzes duurden soms zo lang dat de boetelingen zich in reusachtige sloppenwijken vestigden en zich als vergeten vluchtelingen gedroegen, die niet zo goed meer wisten welke dromen ze eerder hadden gekoesterd. Als een tijdelijke toestand van blijvende aard wordt, valt daaruit een les te leren: niet meer het doel is belangrijk maar de tussenstop; al is er niets zeker, hij biedt rust en veiligheid, en zodoende blijkt het praktisch vernuft van het Apparaat en de genegenheid van de Gezant voor zijn volk. Apathische soldaten en fanatieke, als stokstaartjes zo levendige geloofscommissarissen losten elkaar af op knooppunten langs de routes om naar de voorbijtrekkende pelgrims te kijken met de bedoeling een oogje op hen te houden. Men wist niet dat het soms was vanwege een ontsnapping of een mensenjacht, de mensen volgden de weg zoals hun die gewezen werd, en het tempo werd pas trager als bij hen de vermoeidheid toesloeg en dit de gelederen uitdunde. Alles was goed geregeld en verliep fijntjes gecontroleerd, er mocht niets gebeuren wat niet de uitdrukkelijke wens van het Apparaat was.

Het hoe en waarom van deze beperkingen weten we niet. Ze dateren van heel vroeger. De waarheid is dat de kwestie nooit door wie ook was aangeroerd, er heerste al zo lang harmonie dat men geen enkele reden tot ongerustheid had. Ziekte en dood, die heel vaak voorkwamen, hadden geen effect op het moreel van de mensen. Yölah is groot en Abi is zijn trouwe Gezant.

Ter bedevaart gaan was de enige toegestane reden om in het land te reizen, of het moest uit bestuurlijke of economische noodzaak zijn, waarvoor de betreffende personen over een vrijgeleide beschikten dat in elke plaats waar ze voor hun werk moesten zijn afgestempeld diende te worden. Deze controles, die zich eindeloos herhaalden en een menigte loketbeambten en stempelzetters aan het werk hielden, hadden geen functie meer, ze waren een overblijfsel uit een voorbije tijd. Het land maakte herhaalde, spontane en raadselachtige oorlogen mee, dat stond vast, de vijand zat overal, hij kon in het oosten of het westen opduiken, maar net zo goed in het noorden of het zuiden, de mensen pasten op, ze wisten niet hoe hij eruitzag of wat hij wilde. Ze noemden hem de Vijand, met nadruk op de ij, dat was voldoende. Ze meenden zich te herinneren dat ooit was meegedeeld dat het onjuist was hem nog zo te noemen en dat had gerechtvaardigd en heel vanzelfsprekend geleken, er is geen enkele zinnige reden om iets een naam te geven wat niemand ooit gezien heeft. De vijand kreeg een onwaarschijnlijke, schrikwekkende betekenis. En op een dag verdween het woord vijand, zonder dat het was aangekondigd, uit de woordenschat. Vijanden hebben is een erkenning van zwakte, de overwinning is totaal of is geen overwinning. Men had het over het Grote Ongeloof, men had het over makoefs, een nieuw woord dat verborgen en alomtegenwoordige afvalligen betekende. De binnenlandse vijand had plaatsgemaakt voor de buitenlandse vijand, of omgekeerd. Daarna kwam de tijd van de vampiers en de nachtduivels.

Tijdens belangrijke plechtigheden werd een naam genoemd die de grootst mogelijke angst opriep, de Sjitan. Men zei ook wel de Sjitan en zijn trawanten. Sommigen zagen er een andere manier in om de Afvallige en zijn bende te zeggen, een manier van spreken waarbij de mensen zich iets meer konden voorstellen. Dat is nog niet alles, wie de naam van de Boze uitspreekt moet op de grond spugen en drie keer het gewijde zinnetje opzeggen: ‘Moge Yölah hem verbannen en vervloeken!’ Later, nadat andere hinderpalen uit de weg waren geruimd, gaf men de Duivel, de Boze, de Sjitan, de Afvallige ten slotte zijn juiste naam: Balis, en zijn aanhangers, afvalligen, werden balisiërs. Meteen leken de zaken duidelijker, maar toch bleef men zich nog lange tijd afvragen waarom men die hele voorbije eeuwigheid zo veel onjuiste namen had gebruikt.

Boualem Sansal: 'De wereld die ik beschrijf bestaat niet, zoals ook de wereld van George Orwell niet bestond'

De oorlog duurde lang, en was meer dan verschrikkelijk. Hier en daar, en eigenlijk overal (want waarschijnlijk ging de oorlog vergezeld van meer onheil, zoals aardbevingen en andere rampen), ziet men eerbiedig bewaarde sporen, tot in het overdrevene bewerkt tot kunstige opstellingen die plechtig aan het publiek worden gepresenteerd: verwoeste huizenblokken, muren vol gaten, hele wijken die onder puin zijn bedolven, vleesloze geraamtes, reusachtige kraters die zijn veranderd in dampende vuilnisbelten of stinkende moerassen, verbijsterende stapels verwrongen, geknikt, gesmolten intussen verroest ijzer, waarin men tekens meent te zien. En op sommige plaatsen uitgestrekte – vele honderden vierkante kilosicca’s of sjabirs grote – verboden gebieden, die op plekken waar veel mensen langskomen omheind zijn door ruwe – hier en daar omvergehaalde – heiningen, kale vlakten, geteisterd door ijskoude of gloeiend hete winden, waar zich gebeurtenissen lijken te hebben afgespeeld die het verstand te boven gaan, stukken zon die op de planeet zijn gevallen, zwarte kunst die helse vuren heeft doen ontbranden, wat anders, want alles, aarde, rotsen, wat mensenhanden hebben gemaakt, is volledig tot glas gesmolten, en dit regenboogkleurige magma laat een obsederend gekraak horen dat je kippenvel, oorsuizingen bezorgt en je hart op hol doet slaan. Het verschijnsel lokt nieuwsgierigen, de mensen verdringen zich rond deze reusachtige spiegels en vinden het vermakelijk te merken dat als ze erlangs lopen hun haren overeind gaan staan, hun huid rood wordt, hun lichaam zienderogen opzwelt en er dikke druppels bloed uit hun neus komen. Dat alle bewoners van deze streken, mensen en dieren, lijden aan vreselijke ziektes, dat hun kinderen geboren worden met alle mogelijke misvormingen en dat daar geen verklaring voor bestond, maakte niemand bang, men bleef Yölah danken voor zijn weldaden en Abi prijzen voor zijn liefdevolle voorspraak.

[…]

2084 – Het einde van de wereld is verschenen bij De Geus.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content