‘Oranje was een meester in de propaganda’

Willem van Oranje. De tijd was niet rijp voor zijn idee van religieuze tolerantie. © Gettyimages

Zonder Willem van Oranje (1533-1584) geen Nederland, weet iedereen. Maar het overgrote deel van zijn leven was de man wel actief in Vlaanderen, want in Brussel lag het bestuurlijke en in Antwerpen het commerciële hart van de Nederlanden.

Toen Karel V na bijna veertig jaar aan de macht geweest te zijn op 25 oktober 1555 in Brussel het bestuur van de Nederlanden overdroeg aan zijn zoon Filips II, hield hij zijn rechterhand daarbij op de schouder van een 22-jarige Duitse jongeling. Willem van Nassau was zijn naam, ook wel Willem van Oranje genoemd nadat hij op zijn elfde het prinsdom Orange had geërfd van zijn op het slagveld gesneuvelde neef. Het was een intens moment waarbij niemand het droog hield, maar historisch gezien was het ook een cruciale gebeurtenis. Met Filips recht voor zich en Willem aan zijn zij had Karel immers de twee mannen rond zich geschaard die de komende drie decennia het lot van de Nederlanden in handen zouden hebben, en daarmee ook wel een beetje dat van de rest van Europa.

Willem was niet voorbestemd voor die rol, lezen we in René van Stipriaans imposante biografie De zwijger. Hij was in de armere, Duitse tak van de Nassaus geboren. Hij was wel katholiek gedoopt, maar eerder luthers opgevoed, en dat was een cv dat keizer Karel steevast een beetje jeuk bezorgde. Maar toen stierf dus die neef en kreeg de jonge Willem er meteen alle bezittingen van de rijkere Nederlandse tak van de Nassaus bij, een hele reeks heerlijkheden, landgoederen en het befaamde paleis in Brussel, dat qua pracht en praal alleen voor het Coudenbergpaleis van de keizer zelve diende onder te doen. Op slag was hij de belangrijkste edelman van de Nederlanden geworden. Karel haalde hem daarop weg bij zijn ouders en zorgde ervoor dat hij een degelijke, katholieke opvoeding kreeg.

‘Willem werd op papier het machtigste lid van het regeringsapparaat’, vervolledigt Van Stipriaan het verhaal. ‘Alles ging goed tot hij zo rond 1560, toen Filips II al vijf jaar landheer was, merkte dat hij steeds meer buiten de macht werd gehouden ten voordele van Antoine Perrenot de Granvelle, de bisschop van Atrecht. Oranje pikte dat niet zomaar en begon vrienden om zich heen te verzamelen, hoge edelen ook, die in verzet kwamen tegen het beleid. In de euforie van hun kameraadschap zochten ze steeds meer de grenzen op van wat ze zich konden permitteren. Op 31 december 1564 hield Oranje een rede waarin hij de vraag stelde of het wel menselijk was om verder op protestantse ketters te jagen, zoals Filips II eiste. Hij hield een pleidooi voor verdraagzaamheid en het bij elkaar houden van de verschillende bevolkingsgroepen. Voor een katholieke purist als Filips II kon dat absoluut niet. Daarmee was de kiem gelegd voor een jarenlange burgeroorlog, die na de val van Antwerpen in 1585 tot het uiteenvallen van de Nederlanden zou leiden.’

Waarom klikte het niet tussen Oranje en Filips II, terwijl Oranje het zo goed met diens vader, keizer Karel, had kunnen vinden?

René van Stipriaan: Filips was een heel ander type dan zijn vader. Als je met Karel V in eenzelfde ruimte verbleef, wist je dat je met een levende legende te maken had. Filips II was daarentegen een beetje ingekeerd. Dat kwam onder meer doordat hij alleen Spaans en Latijn sprak, en geen Frans, Duits of Nederlands. En hij was ook stuurs. Dat moet een rol gespeeld hebben in de psychologie van het conflict tussen hem en Willem van Oranje. Wellicht vond Oranje Filips gewoon een halvezool. Hij zit daar in Spanje een beetje de macht uit te oefenen, lijkt Oranje gedacht te hebben, maar wij kunnen hem wel aan. In 1559 verliet Filips de Nederlanden, om er nooit meer terug te keren. Dat was fataal voor de ontwikkeling van het conflict. Stel dat hij wel was teruggekeerd om orde op zaken te stellen, dan had niemand zijn gezag durven te trotseren. En als hij slim genoeg was geweest om in de eerste helft van de jaren 1560 hard op te treden, was het wellicht ook niet zo ontspoord. Maar hij deed dus niets en liet de opstandige edelen meer invloed verwerven bij de lokale bevolking. Landvoogdes Margaretha van Parma, die het dagelijks bestuur over de Nederlanden leidde en in Brussel verbleef, zag waar het fout liep, maar ze kreeg geen machtsmiddelen om in te grijpen. Pas nadat in 1566 de Beeldenstorm was uitgebroken en kerken en kloosters geplunderd werden door de calvinisten, reageerde Filips. Hij stuurde de hertog van Alva naar de Nederlanden, aan het hoofd van een goed getrainde krijgsmacht.

Brusselse Grote Markt, 1568.  De hertog van Alva liet de graven van Egmont en Horne onthoofden - het startsein van de 80-jarige oorlog.
Brusselse Grote Markt, 1568. De hertog van Alva liet de graven van Egmont en Horne onthoofden – het startsein van de 80-jarige oorlog.© GF

Toen sloeg de vlam pas echt in de pan, onder meer met de executie van de graven van Egmont en Horne op de Grote Markt in Brussel, en dat terwijl Egmont altijd aan de kant van de Spanjaarden had gestaan. Waarom was Alva zo wreed?

Van Stipriaan: Alva geloofde niet in halve maatregelen. Wanneer men hem een taak toevertrouwde, vroeg hij het volledige mandaat om geweld te gebruiken. Toch was hij geen redeloze bruut. Als veldheer wist hij juist met veel omzichtigheid zijn gelederen heel te houden. Maar in de Nederlanden maakte hij zich bijzonder impopulair. Toen hij de Tiende Penning invoerde, een nieuwe belasting, joeg hij zelfs de middengroepen tegen zich in het harnas. In 1572 kwamen de volledige Nederlanden in opstand.

Wat was uiteindelijk doorslaggevend voor die opstand: de onderdrukking van het protestantisme, de nieuwe belasting of de ambitie van de Nederlandse edelen om meer macht naar zich toe te trekken?

Van Stipriaan: Die drie hingen samen. In de zestiende eeuw ontwikkelde een aantal gebieden zich heel snel: Spanje en Portugal, die een wereldrijk aan het uitbouwen waren, maar ook Londen en de Nederlanden. De wereldhandel verlegde zich van de Middellandse Zee naar de Atlantische Oceaan. Het scholingsniveau in die landen ging ook heel snel omhoog, waardoor er een diversere samenleving ontstond met een hoge arbeidsverdeling. Handelaren deden goede zaken en beseften dat hun succes belangrijk was voor het functioneren van het politieke bestel. Dat systeem veronderstelde niet alleen lage belastingen, maar ook een zekere vorm van tolerantie tegenover andersdenkenden. Die houding was er zeker in de Zuidelijke Nederlanden, en dan vooral in Antwerpen. Toen het regime van Filips II dat probeerde tegen te werken, gingen de economische en politieke machthebbers steeds meer voor verzelfstandiging en republicanisme. Dat gebeurde later ook in Holland, naar het voorbeeld van Venetië en Genua.

Er wordt weleens gezegd dat Willem van Oranje het allemaal voor zichzelf deed, omdat hij de bezittingen terug wilde die hem in 1567 waren afgenomen door de Spanjaarden. Is daar iets van aan?

Van Stipriaan: Ik schakel dat eigenbelang zeker niet uit. Als je in een familie als de Nassaus geboren wordt, drukt er een plicht op je om het bezit van de familie te consolideren en uit te breiden. Nadat hij zijn titels en bezit kwijtgeraakt was, leek hij totaal mislukt. Hij had ook kunnen gaan kamperen in Polen of Hongarije natuurlijk, maar dat lag niet in zijn aard. Dus vocht hij terug en verbond daarbij zijn eigenbelang aan het belang van anderen. Hij deed het voor de verdrukte steden en de verdrukte protestanten, zei hij, en dat was natuurlijk niet heel transparant.

Hoe kreeg hij mensen zover dat ze dat niet zagen?

Van Stipriaan: Oranje was een meester in de propaganda. Hij schakelde een aantal vrienden in die de pen goed konden hanteren en die een beeld van hem schiepen waar hij nog helemaal niet in paste, maar waar hij wel naartoe groeide. Hij was al de vader des vaderlands lang voordat hij dat werkelijk was, en hoe meer dat beeld van hem verspreid werd, hoe meer hij ook die allure begon te vertonen. Zoals wij toen we klein waren kleren op de groei kregen, zo zijn er ook veel beelden over Oranje op de groei gemaakt.

Zoals het Wilhelmus bijvoorbeeld?

Van Stipriaan: Wat het Wilhelmus zegt, is dat er slechts één iemand is aan wie de Nederlanden hun belangen kunnen toevertrouwen, en dat is Willem van Oranje. Hij zal de Nederlanders als Mozes door de woestijn leiden. Dat lied is gemaakt op het moment dat Oranje er heel slecht aan toe was en nauwelijks wist hoe het verder moest, in 1571. Hij was alles kwijt, zat diep in de schulden en kon geen kant meer op. Ergens is toen het idee ontstaan dat de calvinisten het ene na het andere liedje maakten en daarmee succes boekten. Dus waarom zouden zij dat ook niet doen? En dat liedje deed het goed. Naderhand heeft iemand gezegd dat het Wilhelmus voor een legermacht van 10.000 man stond, en hij zal er niet ver naast gezeten hebben. Maar er waren ook andere propagandamiddelen natuurlijk, zoals het verspreiden van geruchten en vervalste brieven.

Hij werd immens populair, terwijl hij in feite toch niet zo’n volksmens was. Zijn idee van godsdienstvrede zei de concrete katholiek of protestant toch maar weinig?

Van Stipriaan: Wellicht speelde hier de magie van de macht. Na de Pacificatie van Gent van 1576, toen het vertrek van de Spaanse troepen werd geëist en de macht in handen kwam van de Staten-Generaal, leek het mogelijk om het Spaanse bewind het land uit te drijven. Oranje was de belichaming van dat succes. Hij maakt triomfantelijke intochten in Antwerpen en Brussel. De mensen stonden tien rijen dik langs het parcours en ervoeren hoop op betere tijden. Oranje verkondigde de godsdienstige vrede, maar al snel bleek de droom een nachtmerrie te worden. Zijn idee dat er meerdere geloofsrichtingen naast elkaar zouden kunnen bestaan, is wellicht zijn grootste vergissing geweest. Zelf was hij niet zo begaan met het geloof. Hij was geen volbloed calvinist en geen volbloed katholiek. Hij was daar heel pragmatisch in. Zijn idee was dat christenen het onderling eens moesten kunnen worden. Op zich was dat geen onzinnige gedachte, alleen was de tijd er niet rijp voor. De calvinisten maakten er buitengewoon handig gebruik van. Waar ze dachten dat het kon, vestigden ze zich als geloofsgemeenschap. Ze ondermijnden vervolgens het zwakke katholieke bewind en namen de macht over.

En lukte dat ook?

Van Stipriaan: In een jaar tijd veranderde de religieuze kaart van de Nederlanden volledig. Er kwamen calvinistische besturen in Antwerpen, Brussel, Gent en Brugge. De hele sociale orde werd op haar kop gezet en zoals het met de meeste revoluties gaat, begon ook deze al heel snel haar eigen kinderen op te eten. In Gent probeerde men een calvinistische republiek naar het voorbeeld van Genève te stichten. Gebruikmakend van de religieuze tolerantie die Oranje had gepredikt, ontstond er in geen tijd een bijzonder intolerante samenleving waarin mensen elkaar naar het leven stonden. Uiteindelijk ging het om brute macht. Mensen merkten dat en wreven het Oranje aan. Het maakte dat zijn populariteit na 1579 snel afnam. Tegen die tijd verkeerden de Nederlanden in een staat van burgeroorlog en werd het voor het Spaanse bewind weer makkelijker om invloed te krijgen. Filips II stuurde Alessandro Farnese naar de Nederlanden, die niet alleen over buitengewone militaire vaardigheden bleek te beschikken, maar ook nog eens een gewiekst diplomaat was. In geen tijd veroverde hij de ene na de andere zuidelijke stad.

René van Stipriaan, De zwijger, Het leven van Willem van Oranje, Querido Facto, 944 blz., 39,99 euro
René van Stipriaan, De zwijger, Het leven van Willem van Oranje, Querido Facto, 944 blz., 39,99 euro

In hoeverre leefde het idee van de natie in die tijd bij de doorsnee bevolking?

Van Stipriaan: We zien de vroegmoderne samenleving vaak als lokaal georganiseerd, met eventueel een regionaal bewustzijn erbij. Het ideaal van Karel V – de Nederlanden bestaande uit zeventien verbonden gewesten – zei de gewone man en vrouw zo goed als niets. Daar komt nog bij dat in grote delen van die Nederlanden Frans werd gesproken en het Saksisch van de Groninger voor een inwoner van de Westhoek wellicht volstrekt onverstaanbaar was. Van een echt nationaal denken lijkt er dus geen sprake geweest te zijn. Maar Oranje had ook hier propagandisten aan het werk die inzagen dat het ontwikkelen van een natiebesef een positief effect had op in het verzet tegen Spanje. Dat kwam goed van pas nadat de Spanjaarden in de tweede helft van de jaren 1570 hun militaire activiteiten in de Zuidelijke Nederlanden hadden opgevoerd. Het nationale gevoel maakte de weg vrij voor anti-Spaanse propaganda. Hollanders, Zeeuwen en Vlamingen werden gevoelig voor gemeenschappelijke nationale symbolen. Een tijdlang was dat Oranje zelf, daarna was het de vlag die hij liet ontwerpen en de kaart van de Leo Belgicus, waarbij de zeventien gewesten samen de gedaante van een brullende leeuw aannamen.

De val van Antwerpen in 1585 leidde tot de breuk tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden. Waren die Noordelijke Nederlanden geen troostprijs voor Oranje? Had hij er de Zuidelijke niet liever bij gehad?

Van Stipriaan: Ongetwijfeld, voor hem moesten de zeventien gewesten van de Nederlanden een geheel vormen en een bufferstaat tussen Engeland, Frankrijk en het Duitse Rijk. Dat was ook al het ideaal van Karel V. Daar hoorden dan ook Lotharingen, Bourgondië en de Franche-Comté bij. Oranje heeft daar lang van gedroomd. Wat we ook niet mogen vergeten, is dat Antwerpen en Amsterdam in de zestiende eeuw vrij goed samenwerkten, waarbij Amsterdam de vrachtvaarders leverde voor de Antwerpse kooplieden. Die stad had immers zelf geen grote vloot. Wat je steeds vaker zag, was dat Amsterdammers dachten dat ze net zo goed als Antwerpenaren handel konden drijven. Amsterdam kwam in de zestiende eeuw echt op, veel eerder dan we lange tijd hebben gedacht. Amsterdam werd een succes bij de gratie van de Antwerpse ondergang, dachten we, nadat de Spanjaarden die stad in 1585 hadden veroverd en veel protestanten naar het noorden waren getrokken. Maar de opmars van Amsterdam was toen al geruime tijd bezig, en de spanning tussen de twee steden was een weerspiegeling van die tussen Noord en Zuid. Het ging om grote belangen. Oranjes idee dat hij de Nederlanden samen kon houden, was wellicht een zinsbegoocheling.

Uiteindelijk zette Filips II 25.000 kronen op het hoofd van Oranje, een enorm bedrag, het equivalent van drie landgoederen. Was het een wanhoopsdaad?

Van Stipriaan: Filips ging daartoe over omdat hij besefte dat Oranje nooit ofte nimmer zou opgeven. Die prijs was inderdaad hoog, maar de oorlog in de Nederlanden had Filips al miljoenen gekost. Voortdurend moesten er geldschepen naar de Nederlanden varen om de troepen te betalen. De economie van het koninkrijk Spanje leed eronder en het land ging failliet. Op 10 juli 1584 werd Oranje in Delft doodgeschoten. Opgelost, dacht Filips ongetwijfeld, maar de oorlog ging gewoon door, tot de vrede van 1648. Oranje bracht het Spaanse wereldrijk op de rand van de afgrond, en daar heeft het land zich tot op de dag van vandaag niet van kunnen herstellen.

'Oranje was een meester in de propaganda'

René van Stipriaan

– 1959 geboren in Heerhugowaard (NL)

– Studeerde Nederlandse taal- en letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam en promoveerde er in 1995 op het komisch toneel in de zeventiende eeuw

– Werkte jarenlang in de uitgeefwereld, bij Prometheus/Bert Bakker en Athenaeum – Polak & Van Gennep

– 1998-2012 verantwoordelijk voor het opzetten van de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (www.dbnl.org)

– 2008 werkt mee aan de achtdelige tv-serie Het verleden van Nederland

– Oogstte eerder succes met Het volle leven. Nederlandse literatuur en cultuur ten tijde van de Republiek (2002) en De hartenjager (2018), zijn biografie van Gerbrand Adriaensz. Bredero

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content