Atte Jongstra over Belgisch-Nederlandse scheuring

In de historische roman van Atte Jongstra is ‘Heldeninspecteur’ Junius getuige van alle belangrijke gebeurtenissen van de Belgisch-Nederlandse scheuring in 1830.

ATTE JONGSTRA, DE HELDENINSPECTEUR, DE ARBEIDERSPERS, 424 BLZ., 24,95 EURO, ISBN: 978-90-295-7221-7

De geschiedenis is in een historische roman doorgaans slechts achtergrond. De schrijver gebruikt de scherpe gebeurtenissen uit het verleden, zo veel intenser dan de fletse dagelijkse sleur van het heden, om zijn verhaal over macht en eer, schuld en boete, liefde en dood extra aan te zetten. Zo niet Atte Jongstra. In ‘De heldeninspecteur’ zet hij de geschiedenis, in dit geval de Belgische opstand van 1830, de Tiendaagse Veldtocht en het beleg van Antwerpen, zelf centraal. De hoofdpersoon en zijn wederwaardigheden zijn niet meer dan lapmiddelen om het verhaal van de Belgisch-Nederlandse scheuring nog eens te vertellen.

Junius heet dit vehikel. We komen weinig meer over hem te weten dan dat hij leeft van een erfenis, ‘geen gretig humorgebruiker’ is en zich als een kameleon kan aanpassen aan zijn omgeving. Uitgerekend op 25 augustus 1830 laat hij zich uitnodigen ‘La Muette de Portici’ bij te wonen. Op 1 september rijdt hij in het gevolg van kroonprins Willem Brussel binnen. Het eind van de maand raakt hij verzeild in de gevechten in het Warandepark. Dankzij deze gave om overal op het juiste moment op te duiken, benoemt prins Frederik Junius tot heldeninspecteur. Zijn taak: alledaagse heldendaden boekstaven.

‘De heldeninspecteur’ is dan ook bovenal een parodie op een geschiedenisboek. Het boek bevat voor een roman hoogst ongebruikelijke elementen als afbeeldingen, literatuuroverzicht en notenapparaat. Alleen: het literatuuroverzicht toont omslagen van contemporaine brochures. En de noten zijn een opzettelijk zinloos mengsel van bronvermelding, uitleg en overbodige informatie, met vaak een komisch effect. Zo noteert de auteur bij de plundering van Poppel uitgebreid de schade: ‘Bij Petrus Tielemans werd 100 kilo spek ter waarde van 52 gulden ontvreemd. Cornelis van Broekhoven werd een mud koren lichter gemaakt (f. 6,-).’

Ook gebruikt Jongstra het verhaal, als een echte historicus, om een eigen visie op het verleden te onderbouwen. Volgens hem heeft de Nederlandse kroonprins alles op alles gezet om de Belgische rebellie te doen slagen. Willem, die al in 1820 betrokken was bij een complot om koning van Frankrijk te worden en de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk te trekken, verzuimt het om na het allereerste wapengekletter de opstand de kop in te drukken. Later talmt hij zo lang met het marsbevel tegen de ‘infame Brabanders’ op te rukken, dat Frankrijk België te hulp kan schieten.

Ongetwijfeld heel interessant voor de historici – al ben ik niet voldoende ter zake deskundig om dat goed te kunnen taxeren. Maar Jongstra’s aanpak maakt ‘De heldeninspecteur’ niet tot een boeiender roman. Junius is een opzettelijk kleurloos karakter voor wie het onmogelijk is je te interesseren. Zelfs als de dark horse die zomaar oprijst en weer verdwijnt in de nevelen van de geschiedenis intrigeert hij niet. Daardoor slaagt de plot, onder het grote verhaal van de geschiedenis, er niet in om als motor van deze roman te dienen. Er zijn alleen maar oorlogsgruwelen die elkaar zonder veel logische samenhang opvolgen.

Junius wordt door niets voortgedreven. Hij wordt verliefd op de niet meer zo jonge Brusselse hoer Veerle, gaat met haar samenwonen aan het eind van de Tiendaagse Veldtocht en verliest haar op hemeltergende wijze bij het Franse bombardement op de citadel van Antwerpen. Hij volbrengt zijn taak als heldeninspecteur met het voorstel om alle deelnemers aan de Tiendaagse Veldtocht een algemene onderscheiding te geven (het Metalen Kruis 1830-1831). Maar beide verhaallijnen wekken bij hem niet één werkelijke emotie. Het is alsof zijn eigen leven Junius onberoerd laat. En daarom laat dat leven ook de lezer onberoerd.

Alleen de taal maakt Jongstra visie op geschiedenis en de Opstand tot meer dan een cerebraal genoegen. Het hoogstpersoonlijke gebruik van een vroeg-negentiende-eeuws idioom, met woorden als bataille, oorlam, vivres en dolhuis, kruidt de roman met tal van vaak bevreemdende, soms mooie vondsten. Zo krijgt Junius te horen met deze woorden dat zijn Veerle is omgekomen: ‘Het was bij gelegenheid dat zij haar leven waagde om mondbehoeften aan te dragen voor op wacht staande manschappen.’ De plechtstatigheid daarvan heeft – opnieuw – een komisch effect.

Maarten Dessing

Partner Content