Benno Barnard

Afscheid

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

Onderstaande dagboekaantekeningen vormen mijn laatste bijdrage op Knacks boekensite. Ik dank u, lezer, voor uw interesse en waardering. Moge u mij op mijn omzwervingen blijven volgen.

Vrijdag (nog steeds in Pagosa Springs)
Ik begin er een gewoonte van te maken mijn middagen in River Point Café te slijten. Thuis kan ik niet lezen: de grote kinderen zijn aan het skiën, maar de kleine maken oorverdovend veel kabaal in een of ander slecht kinderboek van Enid Blyton, ‘De vijf slopen de woonkamer’ of ‘De vijf zijn te stom om een boek te lezen’ getiteld. Ik houd van kinderen, maar niet als een Jezus: de minimale voorwaarde is toch wel dat ze door mij verwekt of geadopteerd zijn. De procreatie is een mysterie, de bij adoptie verwekte liefde voor mijn niet-zaad ook; het probleem met mijn neefjes en nichtjes ontheiligt dat mysterie; het probleem wordt op zijn beurt weer ontheiligd door zijn oplossing, het café tegenover de bronnen waar Satan zijn onderaardse zwaveldampen doorheen mengt. (Vindt u dat idee van ‘ontheiliging’ hoger gezwets? Ik ook – ik heb het voor de grap uit mijn hoofd aan Cioran ontleend, die magere aforist.)

Zaterdag
Op zoek naar een kerstcadeautje voor Joy beland ik in een brocanterie, waar een stoffige bruine beer tegenover een levensgrote martiale indiaan staat. Ooit gaan die twee elkaar te lijf, maar voorlopig is de een nog opgezet en de ander nog van hout (maar ik, product van een kindertijd vol stripverhalen, voel hun blik in mijn rug). Om mij heen verrijzen bergen van oud roest, indiaanse artefacten, 45-toerenplaatjes, beschadigd serviesgoed, voorwerpen uit een achterhaalde fase van de landbouweconomie… en zowaar, midden in dit historische landschap glanst er een klomp goud… ja, het goud glimlacht naar me! Ik strek mijn hand uit en vis een koperen deurklopper uit de archeologie: een bovenlijfje in een vestje met knoopjes onder een bepruikt hoofdje. ‘Dr. Johnson, I presume?’ zeg ik tegen het halve koperen kereltje. Via zijn achterhoofd is de lexicograaf bevestigd aan een plaatje met drie gaatjes, waaraan ik nu enkel nog maar een cottage uit 1592 in de buurt van Rye hoef vast te schroeven… ‘Wat brabbelt het bleekgezicht?’ zegt de indiaan tegen de beer. De beer gromt vervaarlijk en ik haast me naar de kassa. Er zit een kalende man te kauwen. Zijn openstaande kraag suggereert dermate veel lichaamsbeharing, dat je hem spontaan zou willen opzetten, dan wel een vacht uit hem prepareren voor bij het haardvuur. ‘Are you English?’ kauwt hij.

Vierde zondag van advent Nachtelijke semantiek – in mijn droom stelde de opgezette beer zich met uitgestoken klauw als ‘Visa’ voor, en zo begreep ik dat de ‘beer’ een ‘schuldeiser’ was. Hoeveel antiquarische boeken ik niet door Visa heb laten voorschieten!

Zondagmiddag
In Saint Patrick’s Episcopal Church – de Episcopal Church is het equivalent van de anglicaanse, Auden was er in zijn Amerikaanse jaren lid van – zingen we onder meer ‘In the bleak midwinter’ van Christina Rossetti, op de smeltende melodie van Gustav Holst. Buiten stijgt de winterzon naar het zenith, binnen ruist mijn zingende ik als een boomtop in de zomer. Maar ik blijf last hebben van de ijle lucht; halverwege het gloria heb ik een extra shot zuurstof nodig.

Zondagavond ‘Hell no!’ roep ik uit wanneer mijn schoonzus vraagt of ik op Kerstavond mee ga naar hun ‘evangelische’ kerk. Consternatie. Abyssale onwelvoeglijkheid! Geschokt grijpt Anna mijn arm. ‘Papa! Dat mag je niet zeggen!’ Ik vraag sarcastisch op welk woord de censuur precies betrekking heeft. ‘H-e-l-l… Dat vinden ze heel erg…’ fluistert ze. Ach, lieve dochter, die ene zondige syllabe valt op je tong uit elkaar in losse letters, alsof zo de zonde zelf desintegreert… Bij dit puriteinse christendom zijn Nietzsche, Schopenhauer en Sartre natuurlijk nooit op de thee geweest, maar ook de vierde ruiter van de Apocalyps niet, ook Kierkegaard niet, de christelijke vijand van het christendom. Ik beroep me op hem, maar mijn schoonzus heeft nooit van deze Europese moeilijkdoener gehoord en staart me vanuit een soort bedroefde ontzetting aan. En toch… zouden mijn wereldbeeld en het hare niet elkaars anagram kunnen vormen? Maar in grote gezinnen kun je niet discussiëren.

Maandag
Met de kinderen op de Durango-Silvertonlijn, die dwars door mijn hoogtevrees voert. Smalspoor, aangelegd in 1881; de locomotief en de wagons dateren uit de jaren twintig. Er is een speciale gieterij gebouwd voor pistons en andere onderdelen, lees ik in een brochure. Maar het is geen trein, het is een teletijdmachine, met een stoker die steenkool op het vuur werpt, een wolkenkluwen die uit de schoorsteen naar het azuur boven ons hoofd klimt, de locomotief die een knie optilt… en nu vaart een siddering door de reizigers, nu komt zij al vibrerend in beweging… Amechtig kreunt de loc (‘net een tennisspeelster op Wimbledon!’ zegt Christopher); postuum protesteert de boom waaruit het krakende hout van onze wagon is gemaakt; in de hoek schommelt een olielamp. Ik hang uit het raam en zie de drijfstangen zwoegen. Links kan ik de rotswand aanraken, rechts moet ik niet komen, daar hangen de zitplaatsen in de scherpste bochten boven een leegte van 300 voet (in de diepte galoppeert een eland). Op de pas is het landschap als een sneeuwbol: de rotsen zijn achteruitgeweken voor een bergrivier, het kolken is verstard tot lichtgroen glas met een marmerachtig patroon, maar tussen het ijs lopen nog stroompjes water, de laatste miljarden moleculen vechten door. Welaan, deze impressionistische schets om maar te zeggen dat we Kerstavond naderen.

Dinsdag
Kerstochtend. De kinderen storten zich joelend op de kousen; onder de boom hebben de cadeautjes zich opgehoopt als sneeuw; erbovenuit torent een basketbalring die maar nipt onder het plafond past. De jongste wil weten hoe Santa dat ding heeft binnengekregen. Drie uur lang wordt er verbeten uitgepakt – ik begin het erfgoed van Sinterklaasgedichten te missen. Joy en ik krijgen de mooiste geschenken: een omhelzing van Anna en een koperen deurklopper.

Dinsdagavond
Gisteren aten we een zogenaamd frugal meal, een karig maal van soep, brood en kaas – het uitgespaarde geld gaat naar een goed doel. Het is een oude en nobele familietraditie, die niet verhinderde dat er een koelbox vol krabben in een bad van ijsschilfers werd bezorgd, ons toegestuurd door een schoonzus uit Seattle. Wat een aardig gebaar, denk ik. Een endocriene mildheid maakt zich van me meester, iets in mij wordt vloeibaar – alsof het Kerstkind voor een soort transsubstantiatie van mijn nurksheid aan het zorgen is. Mijn schoonfamilie, denk ik, bestaat uit allemaal aardige mensen. Mijn schoonvader is een lieve man. Hij draait een krab een poot uit en demonstreert hoe je met een notenkraker het harnas kraakt en vervolgens het vezelige vlees uit de gevallene te voorschijn trekt. De grote roze krabben kijken naar ons met een verbijsterd driehoekig gezicht. Mijn arme schoonmoeder zit als een opgekalefaterd lijk aan de feestdis. Ze brengt af en toe een hapje naar haar mond. Ik glimlach naar haar. Ooit was ze een levendige vrouw. Later zitten we bij de houtkachel en spelen spelletjes. De vlammen werpen hun grillen op haar zwijgzaamheid.

Woensdag
Geen lucht. Gebarsten lippen. Hoogteziekte.

Donderdag
Ziek.

Vrijdag
De ijle lucht verwekt ijle, voorbijrazende dromen.

Zaterdag/zondag Mijn hart krimpt ineen wanneer ik de zwaaiende Anna klein zie worden (maar mijn verdriet gaat u verder niets aan). Mijn schoonvader rijdt ons terug naar de luchthaven van Denver. We overnachten in een hotel van een La Quinta geheten keten, waar we aan de voet van een televisiescherm ons ontbijt nuttigen met behulp van plastic bestek.

Maandag
Thuis. De hinderlaag van een grijs, lauw, nat Nieuwjaar.

Benno Barnard









Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content