Blijven werken na je 65e: wie heeft een job voor Michel, Frank en Linda?

MICHEL WUYTS, FRANK RAES en LINDA DE WIN Bijna 6 procent van de Belgen tussen 65 en 69 jaar is aan het werk. 'Dat is extreem weinig.'
Ewald Pironet

De ‘gedwongen’ pensionering van enkele VRT-coryfeeën illustreert het: blijven werken na je 65e is in België niet vanzelfsprekend. Maar waarom?

1. Lage werkzaamheidsgraad

Piet is 71 jaar en werkte tot aan zijn pensionering voor een groot boekhoudkantoor. Na zijn pensioen bleef hij op vraag van zijn baas nog een paar dagen per week werken voor een paar cliënten die hun financiën aan niemand anders wilden toevertrouwen. Tot de baas onlangs zelf met pensioen ging en zijn zoon het boekhoudkantoor overnam. Al in zijn eerste werkweek liet hij Piet verstaan dat zijn diensten niet meer gewenst waren. ‘Jij hebt nu wel wat rust verdiend’, klonk het. Maar Piet wilde geen rust. Twee van zijn cliënten, een slager en een kapster, vroegen hem of hij zich niet over hun boekhouding wilde blijven ontfermen. Het houdt Piet jong en het geld vormt een welkome aanvulling op zijn pensioen.

Om hun consumptiepatroon op peil te houden, zullen ook lager- en middengeschoolden geprikkeld worden om te blijven werken na hun pensioen.

Jan Denys (Randstad)

In België zijn er zo’n 37.500 mensen tussen de 65 en 69 jaar die werken. Dat komt neer op bijna 6 procent van die leeftijdsgroep. ‘In vergelijking met andere landen is dat extreem weinig’, zegt Jan Denys, arbeidsmarktexpert bij Randstad. De werkzaamheidsgraad voor die leeftijdsgroep bedraagt in Frankrijk 7,5 procent, in Duitsland bijna 17 procent, in Nederland 20 procent, in Zweden zelfs 25 procent. De gemiddelde werkzaamheidsgraad voor de 65- tot 69-jarigen ligt in de Europese Unie op 13 procent, België bengelt aan de staart. Dat geldt trouwens ook voor de groep tussen 70 en 74 jaar, van wie er bij ons nog pakweg 12.500 werken, wat neerkomt op een werkzaamheidsgraad van 2,3 procent. In Frankrijk is dat 3 procent, Nederland 7,5 procent, Duitsland 8 procent, Zweden 11 procent. Samenvattend: in Europa ligt de werkzaamheidsgraad van 65-plussers alleen in Spanje en Luxemburg een ietsiepietsie lager dan bij ons.

‘De landen met een lage werkzaamheidsgraad voor 65-plussers zijn dezelfde als die voor de 55 tot 64-jarigen’, zegt Denys. ‘Wie de arbeidsmarkt verlaat voor de leeftijd van 65 jaar, zal zeer zelden na 65 jaar formeel actief zijn.’ Ook een belangrijke trend: de werkzaamheidsgraad van de groep tussen 65 en 69 jaar neemt in ons land toe, van 4 procent in 2011 tot bijna 6 procent vandaag. Die van de 69-plussers blijft stabiel.

2. Leeftijdsdiscriminatie

De problematiek werd even actueel nadat Linda De Win en Michel Wuyts (allebei 65 jaar) en Frank Raes (67 jaar) bij de VRT te horen hadden gekregen dat ze er niet aan de slag kunnen blijven, hoe graag ze dat ook zouden willen. ‘Leeftijdsdiscriminatie!’ zo werd geroepen. Denys wijst erop dat ‘het uiteraard mogelijk moet zijn dat mensen na hun pensioenleeftijd in dezelfde functie aan de slag blijven, maar alleen als beide partijen het daarover eens zijn’. Ziet de werkgever dat niet zitten, dan kan de werknemer proberen elders zijn talent en ervaring te verzilveren. ‘Want de drempels om als gepensioneerde te blijven werken zijn sinds 2015 weggewerkt’, zegt arbeidsmarktexpert Stijn Baert (UGent). Je mag onbeperkt bijverdienen als je bijvoorbeeld 65 jaar bent en een pensioen ontvangt. Of als je bij de aanvang van je pensioen een loopbaan van 45 jaar hebt. Voldoe je niet aan zo’n voorwaarde, dan mag je maar beperkt bijverdienen.

‘De echte drempels liggen elders’, weet Baert. ‘Binnen de overheid, waaronder ook de universiteiten, wordt een harde lijn getrokken: je kunt niet blijven na je pensioen. De reden? De overheid werkt met vaste toelagen en ruilt dus graag duurdere oudere werknemers voor goedkopere jongeren. Maar vooral: ze wil geen onderscheid maken tussen wie echt nog van grote meerwaarde kan zijn en wie niet. Liever “iedereen gelijk voor de wet” en excellente werknemers verliezen.’

‘Het zijn vooral hooggeschoolden die blijven werken,’ zegt Denys, ‘zoals een arts die zijn praktijk nog enkele jaren uitoefent.’ Zelfs in België blijft nu al een op de negen hooggeschoolden na de pensioenleeftijd werken. Maar in de EU is dat 23 procent, in Nederland 27 en in Zweden zelfs 30 procent. Denys: ‘Daarbij moet je weten dat de pensioenleeftijd in Nederland nu al op 68 jaar ligt en in Zweden fluctueert tussen 62 en 68 jaar. Ook in België zal de pensioenleeftijd omhooggaan in 2025 en 2030. Dat zal het aandeel 65-plussers uiteraard doen stijgen.’

De overheid wil geen onderscheid maken tussen wie echt nog van grote meerwaarde kan zijn en wie niet.

De groep 65-plussers die nog wil werken zal nog groeien, omdat ze nog gezond zijn, zich nuttig willen maken, maar ook omdat de consumptieverwachting gestegen is, aldus Denys: ‘De generatie van mijn ouders, geboren vóór de oorlog, had een laag consumptiepatroon dat hun toeliet om van het pensioen te kunnen leven. Bij de jongere generaties is dat minder het geval. Om hun consumptiepatroon min of meer op peil te houden, zullen ook lager- en middengeschoolden geprikkeld worden om gedeeltelijk te blijven werken na hun pensioen.’

Dat zal niet een-twee-drie gaan. Baert merkt op dat onze anciënniteitsverloning dat in elk geval niet zal vergemakkelijken: ‘In België verdienen ouderen veel meer dan jongeren. Die loonspanning ligt bij ons hoger dan in veel andere Europese landen. Dat stimuleert privébedrijven om mensen op hun 65e te laten vertrekken.’ Ook vakbonden willen niet dat 65-plussers blijven werken, want zij vrezen dat zo sluipend de verhoging van de pensioenleeftijd zal worden aanvaard.

3. Geen prioriteit voor de overheid

Hoe komt het dat er in Zweden zo veel 65-plussers nog werken? Om te beginnen ligt de werkzaamheidsgraad er voor de 20- tot 64-jarigen met 81 procent veel hoger dan de 70 procent bij ons. De econoom Iida Häkkinen Skans noteerde vorig jaar voor de Nationale Bank van Zweden in een rapport waarom er daar zo veel ouderen werken. Hij wijst erop dat de verbetering van de nationale gezondheidcijfers en de hogere opleiding daar allicht hebben toe bijgedragen, twee zaken die ook voor ons land gelden. Maar het heeft er ook mee te maken dat er ‘politieke maatregelen zijn genomen om de arbeidsparticipatie onder ouderen en de vraag naar oudere werknemers te vergroten’, zo schrijft hij. Het gaat dus niet vanzelf, er moet een beleid worden gevoerd.

Zo werd in Zweden in 1999 het pensioenstelsel hervormd, waarbij er sterke financiële prikkels kwamen om te blijven werken. Er kwamen hogere belastingaftrekken voor mensen boven de 65 die aan de slag blijven en voor de bedrijven die hen in dienst nemen of houden. ‘Het arbeidsaanbod onder ouderen is aanzienlijk toegenomen, maar de vraag naar oudere werknemers ook’, aldus Häkkinen Skans.

Hij stipt nog aan dat in Zweden ‘de vraag naar sommige beroepsgroepen, zoals leraren, maatschappelijk werkers en verpleegkundigen, is toegenomen, en dat veel oudere werknemers daar zeer welkom waren’. Dat zou ook kunnen gelden voor België. Häkkinen Skans besluit dat er ‘nog ruimte is om de werkgelegenheid en het aantal gewerkte uren onder ouderen te verhogen’. Dus zelfs in Zweden, waar al veel ouderen in het getouw zijn. In ons land is werken na het pensioen geen beleidsoptie. We hebben andere prioriteiten, zoals de hervorming van de pensioenen, waar maar niets van in huis komt, en streven naar een werkzaamheidsgraad van 80 procent voor de werknemers tot 65 die we lang niet behalen. Voor de groeiende groep 65-plussers die wil werken en die we goed zouden kunnen gebruiken, is er geen aandacht.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content