Bieke Prunelle, directeur van RoSa: ‘We hebben colère nodig’

Bieke Purnelle: 'Ik vind het zelf ook niet de fijnste positie om in te zitten, die van het zeikwijf dat altijd weer een nieuwe onrechtvaardigheid moet aankaarten.' © CARMEN DE VOS

Elke week vraagt Knack aan ondernemende mensen hoe ze lijf en psyche in balans houden. Het vrouwenlichaam is nog altijd een politiek strijdperk en in de gezondheidszorg is de genderblik nog al te vaak afwezig. Maar toch blijft Bieke Purnelle, directeur van het kenniscentrum voor gender en feminisme RoSa, hoopvol. ‘Ik heb veel liefde in me.’

Ze heeft haar fiets nog niet op slot gedraaid of Bieke Purnelle biecht al op slechtgezind te zijn vandaag. ‘Sorry, ik kan er niets aan doen.’ De avond voor onze ontmoeting in de Gentbrugse Meersen heeft ze van haar arts te horen gekregen dat de rugpijn waarmee ze al een tijdje kampt veroorzaakt wordt door een ribfractuur. Opgelopen tijdens het overgeven, als gevolg van een stevige buikgriep enkele weken geleden.

Het advies van de dokter was kort en helder: zes weken rust. En zodoende woedt vanochtend de onrust in Purnelles hoofd. ‘Het enige wat ik de komende weken nog mag, is wandelen’, zegt ze. ‘Maar voor een ADHD’er als ik is dat lang niet voldoende.’

Sinds 2016 is Purnelle samen met Ciska Hoet directeur van RoSa vzw, het kenniscentrum voor gender en feminisme. Ze schrijft ook columns voor De Standaard en MO* Magazine, over maatschappelijke thema’s zoals geweld en discriminatie, onderwijs, seksualiteit en sociale ongelijkheid, maar ook over haar favoriete sport, wielrennen.

In het mandje van haar fiets zit een kastanjebruine teckel. Beltran heet hij en sinds een jaar beheerst hij Purnelles leven. Net als zijn baasje heeft hij een Twitteraccount. ‘Een schaduw die me ook vergezelt wanneer de zon niet schijnt’, noemt Purnelle hem.

U hebt de voorbije twee weken dus niet kunnen sporten. Wat doet dat met uw lichaam en uw geest?

Bieke Purnelle: Ik word er zot van. (lacht) Ik ben opgegroeid met het idee dat ik totaal asportief was. De turnles op school bestond uit toestelturnen en volleybal, twee sporten die ik echt niet graag deed. En in het dorp was het aanbod voor meisjes beperkt tot ballet en – alweer – volleybal. Pas toen ik in Gent kwam studeren, ontdekte ik dat ik eigenlijk wél graag met mijn lichaam bewoog. Ik heb veel gedanst en ik liep af en toe. Maar vier jaar geleden ben ik door mijn rug gegaan, uit het niets. Ik kon niets meer, behalve fietsen. Al de rest deed pijn. Mijn wervels waren blijkbaar verschoven en de enige manier om rechtop te blijven, was mijn core verstevigen. Sindsdien ga ik vier uur per week trainen in een sportschool in mijn buurt, gerund door twee ex-para’s die ongelooflijke schatjes bleken te zijn. (lacht) Ik merk een enorm verschil, ook mentaal. Telkens als ik sport, voel ik me daarna geweldig energiek en opgeruimd. Ik heb er lang over gedaan om erachter te komen, maar ik heb het sporten dus echt nodig. Bewegen heeft me ook door die hele coronashizzle geholpen, daar ben ik zeker van. Mijn werk bestaat hoofdzakelijk uit zitten en in mijn hoofd bezig zijn. Me regelmatig een uur op mijn lijf focussen, is de perfecte uitlaatklep.

Grensoverschrijdend gedrag is er altijd al geweest. Alleen komt het nu wél naar buiten.

En u voelt de terugslag al, nu dat is weggevallen?

Purnelle: Ja. Ik loop prikkelbaar rond, ben slechtgezind en weet nu al dat ik binnenkort weer rugpijn zal hebben, omdat ik mijn core-training heb moeten stopzetten. (ondertussen weigert Beltran ondanks herhaaldelijk aandringen om verder te wandelen) En zoals je ziet, stelt ‘even met de hond gaan wandelen’ in mijn geval niet veel voor. Daar word ik niet moe van. Integendeel, ik ga er nog meer van nadenken. Mijn hoofd wordt tijdens een wandeling alleen maar voller, niet leger.

Hebt u lang de neiging gehad om uw lichaam te verwaarlozen?

Purnelle: Nu niet meer, dankzij die rugpijn. Maar ervoor wel, ja. We beschouwen ons lichaam als een vanzelfsprekendheid, een werktuig dat gewoon moet werken, tot er iets aan hapert. Ik vond dat confronterend. Ik had fysieke pijn, maar vooral mentaal viel het me zwaar. Het frustreerde me om zelfs banale dingen niet meer te kunnen. Al maakte die beperking me ook bewuster. Mijn auto had ik al jaren opgegeven, maar pas toen mijn rug sputterde en ik niet meer mocht lopen heb ik een lichte, sportieve fiets gekocht. Sindsdien doe ik al jaren alles met de fiets, en dat verricht mirakels in mijn hoofd. (Beltran blijft opnieuw zitten waar hij zit, daar helpt geen lievemoederen aan) Dat is typisch voor teckels: ze zijn lief, maar ook zeer koppig.

Geldt dat ook voor de baasjes van teckels?

Purnelle:(lacht) Nee, ik ben niet zo koppig. Mensen denken dat vaak omdat ik uitgesproken ben, maar ik hoef niet per se altijd mijn zin te krijgen. Ik ben alleen onverzettelijk als het over principes gaat. (lacht)

U mengt zich op Twitter graag en vaak in discussies. Kunt u het laatste woord gemakkelijk aan anderen laten?

Purnelle: Het hangt van het thema af natuurlijk, maar ik ben dat wel aan het leren. Ik kan nu gemakkelijker loslaten dan pakweg tien jaar geleden. Misschien is dat ouder worden? Maar soms blijft het lastig, zeker als het gaat om onderwerpen waar ik veel over weet en iemand me tegenspreekt met argumenten die inhoudelijk niet kloppen. Die discussiedrang heb ik altijd gehad, maar ik heb geleerd dat ik niet van alles een halszaak kan maken. Het heeft ook vaak geen zin, je voelt snel of de andere persoon openstaat voor je argumenten of niet.

‘Het kostte me een kwart van een mensenleven om mijn eigen boosheid te leren aanvaarden’, schreef u onlangs. ‘Ik leerde haar appreciëren als mentor en motor.’

Purnelle: Dat heeft veel te maken met hoe wij als maatschappij naar boosheid kijken. We vinden het iets negatiefs, zeker bij meisjes en vrouwen. Je bent al snel een furie, een feeks, een bitch of een hysterisch wijf. Enfin, er zijn veel woorden voor boze vrouwen die niet bestaan voor boze mannen. Pas door erover na te denken en in het middenveld te gaan werken, heb ik ingezien dat er zonder boosheid nooit iets in beweging komt. Als ze constructief wordt ingezet, kan boosheid ook een krachtige energie zijn. We hebben juist colère nodig, vind ik, want zonder wrijving verandert er nooit iets.

‘We hebben minder behoefte aan publieke opinie, maar veel meer aan publieke verbeelding’, zei communicatiestrateeg Peter Verbiest onlangs in deze rubriek.

Purnelle: Ik kan hem daarin volgen, zeker voor meningen die niet gebaseerd zijn op aantoonbare feiten. Maar voor mij zijn meningen – als ze tenminste niet voortspruiten uit ego, buikgevoel of clangedrag – vooral uitingen van een bepaalde angst of een bepaald verlangen. En daar begint alles bij, ook verbeelding. In een mening zie je welk wereld- en mensbeeld iemand heeft, en van daaruit kun je met verbeelding buiten je eigen denkkaders proberen te raken of de werkelijkheid proberen te veranderen. Het gaat vaak om herkenning, ook al wordt daar weleens schamper over gedaan. Je hoeft het daarom niet eens te zijn met de ander, maar je moet je wel kunnen verplaatsen in de positie van de ander. Zeker als je in een beleidsvoerende functie zit. Iets ogenschijnlijk simpels als ‘ijveren voor meer gendergelijkheid’ heeft al zo veel verschillende perspectieven: de hoogopgeleide vrouw die tegen het glazen plafond aan botst, is iets helemaal anders dan het hoge armoederisico dat alleenstaande moeders lopen, bijvoorbeeld.

Met alle evoluties van de voorbije jaren wordt het alleen maar duidelijker hoe ongelooflijk uiteenlopend en divers en rommelig de wereld, en de mens, wel is. Onze identiteit is zo fluïde, we kunnen de mens niet in een eenduidig kader vatten. Ik ben vandaag ook niet meer de persoon die ik dertig jaar geleden was, en ik verander nog altijd. Er is ook nog zo veel te leren.

Maar het is natuurlijk vermoeiend om alles voortdurend in twijfel te trekken. Ik vind het zelf ook niet de fijnste positie om in te zitten, die van ‘het zeikwijf’ dat altijd weer een nieuwe onrechtvaardigheid moet aankaarten. We hebben graag dat het allemaal gezellig en leuk blijft, zoals op familiefeesten, maar soms moet je een thema gewoon durven te tackelen.

U bent een feministe. Beschouwt u het vrouwenlichaam nog altijd als een politiek strijdperk?

Purnelle: Tuurlijk. Kijk alleen maar naar de opeenvolging van gevallen van grensoverschrijdend gedrag de laatste tijd. Telkens weer is iedereen o zo verbaasd, maar het is er altijd al geweest. Alleen komt het nu wél naar buiten. Ik wacht nog altijd geduldig op ideeën en plannen wat preventie betreft. Het gaat altijd over meldpunten en over het juridische, maar die komen allebei te laat. Wat gaan we als samenleving eigenlijk doen om dit soort gedrag te voorkómen? Verder is er altijd wel een mening over het vrouwenlichaam: onze rok is te kort, onze hoofddoek te lang, we kleden ons te kuis of niet kuis genoeg, we zijn te dik, te dun, te zus, te zo. Fascinerend hoeveel mensen een mening menen te mogen hebben over het vrouwenlichaam. En dat vertaalt zich zeker politiek, denk alleen maar aan de discussies over het hoofddoekenverbod of kledingregels op school. Maar ik zoom graag uit, zeker als ik wat cynisch word, en dan besef ik ook wel dat het feminisme nog maar een slordige eeuw bestaat en dat het traag gaat om al die eeuwen aan patriarchale denkbeelden van ons af te schudden. Gelukkig gebeurt dat ook. Veel ideeën zijn in korte tijd al helemaal veranderd.

Bewegen heeft me door die hele coronashizzle geholpen.

Nog een onderwerp dat u als directeur van RoSa behandelt, is de genderblik in de lichamelijke en geestelijke gezondheidszorg.

Purnelle: Een vrij nieuw thema, omdat die blik er lang niet is geweest. De wetenschap deed bijna uitsluitend onderzoek op mannenlichamen, veel medicijnen werden niet getest op vrouwen en de meeste artsen waren tot voor kort mannen. Veel medische kennis komt dus enkel voort uit het mannenlichaam. Pas sinds kort is dat perspectief aan het kantelen. Maar nog altijd worden bepaalde diagnoses – zoals autisme en ADHD – bij meisjes of vrouwen veel minder herkend. Gewoon omdat men er te weinig over wist, werden vrouwen jarenlang van het kastje naar de muur gestuurd. Dat is toch onvoorstelbaar? (na een nieuwe zitstaking vliegt Beltran in een speciaal hondenrugzakje dat Purnelle heeft meegebracht)

U hebt Beltran vorig jaar uit een Spaans asiel gehaald. Wat heeft een hond nodig om door u te worden uitgekozen?

Purnelle: Ik wilde helemaal geen nieuwe hond. We hebben al acht jaar een hond en dat was voldoende. Maar ik zag zijn foto en ik kreeg hem niet meer uit mijn hoofd. Het was een beetje zoals je dat bij mensen kunt hebben, hoewel het me zelden overkomt: een instant crush. Hij heeft iets weemoedigs, aandoenlijk bijna. En het idee dat niemand hem wilde, speelde ook wel mee. Iedereen wil een schattige puppy, maar Beltran was al tien jaar en heeft artrose. Als wij hem niet hadden gekozen, zat hij waarschijnlijk nog in dat asiel.

Komen we hier bij de kern van wie u wilt zijn, iemand met een grote gevoeligheid voor melancholie en voor mensen die door anderen over het hoofd worden gezien?

Purnelle: Dat klopt wel, ja. Ik denk vaak: wie heeft wat het hardst nodig? Zeker in mijn werk. En op basis van die vraag probeer ik mijn leven te organiseren.

Wanneer hebt u dat rechtvaardigheidsgevoel voor het eerst bij uzelf bespeurd?

Purnelle: Ik heb dat voor een groot stuk van thuis uit meegekregen. Ik kom uit een CVP-nest, mijn vader was gemeenteraadslid en mijn moeder is nog schepen geweest. De ACW-kant, eerder progressief dus. Het concept van solidariteit was belangrijk in onze familie: je moest nooit denken dat je beter was dan een ander en dat je andere mensen helpt, was vanzelfsprekend. Zo kreeg je bepaalde gevoeligheden mee.

Ik herinner me goed hoe ik mijn vader, die vakbondsafgevaardigde was in het onderwijs, aan de telefoon hoorde briesen wanneer ergens een leerkracht onjuist behandeld werd, zoals een vrouwelijke leerkracht die plots niet meer in aanmerking kwam voor een benoeming omdat ze gescheiden was. Zonder dat ze uitdrukkelijk werden benoemd, kregen mijn broer en ik zo duidelijk mijn waarden mee. Toch was ik altijd aan het kibbelen met mijn broer, mijn moeder werd er gek van. Als mijn twee puberende zonen weer eens zo’n dag hebben, besef ik hoe mijn ouders destijds moeten hebben afgezien met ons. (lacht) Tegelijk zie ik de waarden die ik zelf meekreeg, die gevoeligheid voor onrecht, nu ook terug in mijn kinderen.

Uw broer is elf jaar geleden plots gestorven, aan een hartaderbreuk. Hoe heeft zijn dood u gevormd?

Purnelle: Hij was 44. Het is uitgerekend op de dag van de Ronde van Vlaanderen gebeurd, terwijl hij zo’n grote koersliefhebber was. Zijn laatste woorden, in het ziekenhuis, waren: ‘Wie wint de Ronde?’ (zwijgt even) Het hele idee van vergankelijkheid is sindsdien erg tastbaar geworden. Het was zo ontwrichtend, en als zus zit je tegelijk ook in een rare positie: het grootste verdriet zit bij onze ouders en bij zijn vrouw en kinderen, het ging niet over mij. Maar nog elk jaar ben ik in de week van zijn overlijden prikkelbaar, verdrietig, het is altijd een rare periode. Het feest dat de Ronde van Vlaanderen is voor een koersfan is voor mij een koffietafel. En in het algemeen leef ik sinds zijn dood nog veel meer met het besef dat we maar één leven hebben. Ik wil de tijd die ik gekregen heb niet verspillen met dingen waar ik een hekel aan heb of waarvan ik de betekenis niet snap. Ik maak duidelijkere keuzes nu, en ik maak bewust nog meer tijd vrij voor mijn kinderen.

Wat is voor u de zin van het leven?

Purnelle: Liefde. Dat klinkt misschien klef, maar ik bedoel niet de romantische liefde. Ik heb geen relatie, en toch heb ik geen tekort aan liefde. Alles wat je voortdrijft, is liefde. Liefde is verbondenheid. Waar sta je voor op? Waar steek je graag tijd in? Waar vul je je dagen mee? Waar geef je energie aan? Mijn favoriete quote is: ‘Time is how you spend your love’, van Zadie Smith. In mijn ideale wereld is er rechtvaardigheid voor iedereen en is er een perfect evenwicht tussen het individu en het collectief, met veel aandacht voor solidariteit en empathie. Om dat mee te helpen verwezenlijken heb ik veel liefde in me.

Bieke Purnelle

– Is 50 jaar, woont in Gent met haar twee zonen

– Groeide op in Zoutleeuw

– Studeerde toegepaste taalkunde

– Werkte eerst als leerkracht, daarna tien jaar als artistiek manager voor het muziekmanagementbureau Rock ‘O Co, en daarna als communicatiemedewerker bij Vluchtelingenwerk Vlaanderen

– Is sinds 2016 codirecteur van Rosa vzw, het kenniscentrum voor gender en feminisme

– Schrijft columns voor De Standaard en MO* Magazine

Partner Content