Zoektocht naar jezelf: weet ik wel wie ik ben?

© iStock

Tinneke Beeckman is filosofe. Voor Knack beantwoordt ze elke week een moeilijke vraag.

Ik zeg ‘ik’, en ik doe dat al jaren. Gewoonlijk heb ik dus het gevoel dat ik een bestendige identiteit heb. Voor dat ‘ik’ bestaat bewijsmateriaal: mijn naam, rijksregisternummer en verjaardag blijven dezelfde. Ik herken mezelf op foto’s, zelfs van toen ik één jaar oud was. Maar wanneer ik een oudere tekst van mezelf herlees, overvalt me een gevoel van vervreemding. Wie was de ‘ik’ die dat schreef? En als die verdwijnt zonder dat ik het opmerk, wie ben ‘ik’ dan?

Je est un autre‘, ‘ik is een ander’, zou Arthur Rimbaud antwoorden. Met die paradox stelt de dichter ‘ik’ gelijk aan wat ‘ik’ nooit kan zijn: een ander, een vreemde. ‘ Je pense‘, schrijft Rimbaud in een brief, is eigenlijk ‘ on me pense‘: niet ik denk, maar men denkt (door) mij. Zo omschrijft hij zijn artistieke ervaring: in zijn gedichten stelt hij zijn ‘ik’ open om het vreemde te laten spreken. Met die originele, radicale suggestie verandert Rimbaud de opvatting over de creatieve kunstenaar. Maar hij beschrijft geen alledaagse vervreemding.

Je kunt je zoektocht naar wie je bent niet stillen door veel poses en foto’s van jezelf de wereld in te sturen.

Die vervreemding zit wel in de roman Iemand, Niemand en Honderdduizend van de Siciliaanse schrijver Luigi Pirandello. Een alledaagse man, Vitangelo Moscarda, ervaart een duizelingwekkende identiteitscrisis, nadat zijn vrouw een banale opmerking over zijn scheve neus heeft gemaakt. Meer is er niet nodig om hem op de rand van de waanzin te doen belanden. Eerst kijkt hij in de spiegel. Inderdaad, hij ziet er anders uit dan hij dacht. Maar als andere mensen hem niet waarnemen zoals hij dat zelf doet, wie krijgen ze dan te zien? En wie van al die verschijningen is de echte Moscarda? Consequent probeert de man zijn ware zelf te ontdekken. Hij experimenteert met zijn omgeving, gedraagt zich onvoorspelbaar. Maar niets brengt duidelijkheid. Telkens als hij zijn zelf wil benaderen, glipt het weg. Moscarda wordt radeloos: iemand leidt zijn leven, en hij wil weten wie dat is! Langzaamaan ontdekt hij dat hij niet één persoon is, maar honderdduizend personen. Pirandello’s roman is donker en humoristisch tegelijk; de lezer wordt deelgenoot van een beangstigende maar ook hilarische ervaring.

Moscarda’s zoektocht eindigt in de natuur. Daar wordt hij iemand omdat hij aanvaardt niemand te zijn. ‘Het leven weet helemaal niets van namen. Deze boom is een trillend begin van nieuwe bladeren. Ik ben deze boom, ik ben deze wolk. Ik sterf op elk moment, en ik word herboren nieuw en zonder herinnering, levend en heel, niet langer binnen mezelf, maar in alles buiten.’ De natuur denkt niet na, ziet niets, heeft geen bewustzijn. Moscarda kan er zijn zelfbewustzijn verliezen en gewoon ‘zijn’.

Moscarda’s oplossing is voor veel mensen ongetwijfeld te radicaal. Maar Pirandello leert wel dat je de onzekerheid over je zelf gewoon kunt laten zijn. Leef, beweeg en laat de idee los dat je een onveranderlijk zelf kunt ontdekken.

Waar je de waarheid over je innerlijke of uiterlijk ‘ik’ in elk geval niet vindt, aldus Pirandello, is op foto’s. In de roman heeft Anna Rosa, een vriendin van Moscarda’s vrouw, stapels foto’s van zichzelf in allerlei lades opgeslagen. Zo wil ze zichzelf letterlijk vastleggen; ze wil haar wisselende zelf als een object kunnen bestuderen. Moscarda reageert er meewarig op: ‘Je kunt jezelf niet kennen in een pose, als een beeld, zonder leven. Wanneer mensen levend zijn, dan leven ze, ze zien zichzelf niet.’ Daarmee heeft Pirandello een opmerkelijk hedendaagse boodschap: je kunt je zoektocht naar wie je bent niet stillen door veel poses en foto’s van jezelf de wereld in te sturen en naar reacties van anderen te hengelen. Zekerheden bestaan niet. Je moet het leren stellen met enkele illusies, die je niet te ernstig mag nemen. Een obsessie met je eigen verschijning levert evenmin zelfkennis als zelfvertrouwen op.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content