BelConLawBlog (UGent)

‘Zetten antiterreurmaatregelen onze fundamentele rechten en vrijheden onder druk?’

BelConLawBlog (UGent) volgt de actualiteit inzake grondwettelijk recht en institutionele ontwikkelingen op de voet.

‘Zullen de nieuwe antiterreurmaatregelen van de federale regering effectief hun doel bereiken of zijn ze eerder een schijnvertoning waarbij een vals gevoel van veiligheid wordt gecreëerd’, vragen Jurgen Goossens en Pieter Cannoot van BelConLawBlog zich af.

De Belgian Constitutional Law Blog is opgericht door doctoraal onderzoekers Jurgen Goossens en Pieter Cannoot. Als uitwerking van een onderwijsinnovatieproject werken zij sinds 2014 intensief samen met masterstudenten Rechten aan de UGent. Zij volgen de actualiteit inzake grondwettelijk recht en institutionele ontwikkelingen op de voet. Geregeld publiceren zij berichten die de juridische aspecten van belangrijke maatschappelijke ontwikkelingen op een kritische wijze analyseren. Zij trachten zo bij te dragen aan het maatschappelijk debat en stellen daarbij vaak ook zelf mogelijke hervormingen voor. U kan zich hier inschrijven op hun nieuwsbrief en zij zijn ook actief op Twitter als @BelConLawBlog.

In de nasleep van de terroristische aanslagen in Parijs en Brussel, heeft de Belgische federale overheid een aantal antiterreurmaatregelen vooropgesteld om de terrorismedreiging in ons land aan te pakken. Algemeen kan een toename van antiterreurmaatregelen worden waargenomen over heel Europa en daarbuiten, in het kader van de internationaalrechtelijke verplichting voor elke staat om zijn bevolking te beschermen. We kunnen er niet om heen dat sommige van deze maatregelen onvermijdelijk inperkingen van onze fundamentele rechten met zich meebrengen. Staan we oog in oog met een ongeziene druk op onze grondrechten? Deze bijdrage zal de weerslag van de recente antiterreurmaatregelen op het recht op privacy, vrijheid en nationaliteit analyseren, in het licht van hun doel, noodzakelijkheid en proportionaliteit.

Het recht op privacy

Het eerste grondrecht dat onder serieuze druk staat met het oog op nationale veiligheid is het recht op privacy. Veel antiterreurmaatregelen vormen inderdaad een beperking van het recht op privacy en hebben vaak een impact op een ruime groep burgers, waaronder ook mensen die geen enkele link met terrorisme vertonen. We zullen kort een aantal van deze maatregelen toelichten.

‘Zetten antiterreurmaatregelen onze fundamentele rechten en vrijheden onder druk?’

De federale wetgever heeft recent een nieuwe wet goedgekeurd waarin drie nieuwe anti-terreurmaatregelen worden geïntroduceerd: een uitbreiding van het tijdskader voor huiszoekingen, een toename van het aantal situaties waarin onderzoeksmethoden gerechtvaardigd zijn en een systeem van gedeelde databanken voor het uitwisselen van informatie over terroristische activiteiten tussen verschillende overheidsorganen en instellingen.

De wet werd goedgekeurd op 14 april 2016, na een herziening die rekening houdt met een (negatief) advies van de Belgische Commissie voor de bescherming van Privacy. De wet bevat echter nog geen juridische definitie van ‘extremisme’, noch houdt dit op zich een expliciet, autonoom misdrijf in. Hierdoor zal een grote groep personen onder het toepassingsgebied van de wet kunnen vallen, wat vragen doet rijzen over de proportionaliteit van de maatregel en de noodzakelijkheid van de oprichting van nieuwe databanken.

Een bijkomende maatregel die het recht op privacy beperkt, is een ontwerp van de regering omtrent het reguleren van het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR), waarvoor het Europees parlement recent eveneens een richtlijn heeft aangenomen. Dit gebruik houdt de overdracht in van gedetailleerde persoonlijke informatie van vliegtuigmaatschappijen aan de overheid. Dergelijke beperking moet opgenomen zijn in de wet, moet een legitiem doel dienen en moet daarenboven noodzakelijk en proportioneel zijn.

‘De Belgische voorstellen houden in dat de persoonsgegevens van alle passagiers die op Belgisch grondgebied passeren worden verzameld, wat indirect zou neerkomen op een herinvoering van de controle aan de Schengen-binnengrenzen en dus een schending van EU-recht.’

Ten eerste gaat de Belgische maatregel verder dan het legitiem doel beschreven door de richtlijn, namelijk terrorismebestrijding. Het heeft immers ook als doel illegale migratie tegen te gaan. Ten tweede is het Belgische voorstel disproportioneel. De richtlijn handelt in eerste instantie over de overdracht van passagiersgegevens van vluchten vanuit of naar derde landen (extra-Schengen). De Belgische PNR-voorstellen houden in dat de persoonsgegevens van alle passagiers die op Belgisch grondgebied aankomen, vertrekken of passeren worden verzameld, wat indirect zou neerkomen op een herinvoering van de controle aan de Schengen binnengrenzen en dus een schending van EU-recht.

Ten slotte valt het te betwijfelen of deze grootschalige verzameling van informatie aan de noodzakelijkheidsvereiste voldoet. In 2014 heeft het Hof van Justitie van de EU reeds het idee van blanco dataverzameling verworpen door de dataverzamelingsrichtlijn te vernietigen, omdat deze tot schendingen van het recht op privacy leidde. Vervolgens vernietigde het Belgische Grondwettelijk Hof ook de Belgische wet die uitvoering gaf aan de richtlijn van 2015.

Het recht op vrijheid

In het licht van de toegenomen terreurdreiging in België werd een uitbreiding van de duur van de administratieve aanhouding tot 72 uur voorgesteld. Dit betreft de tijdspanne waarin een individu vastgehouden kan worden zonder een gerechtelijk bevel. Momenteel bedraagt dit 24 uur zoals bepaald in artikel 12, §3 van de Belgische Grondwet. Een wijziging van dit artikel kan op twee vlakken problematisch zijn.

Enerzijds werd de vraag opgeworpen of de Grondwet al dan niet op elk moment kan worden gewijzigd door de huidige federale wetgever. Op grond van artikel 195 van de Grondwet, moet een artikel door de voorgaande legislatuur voor herziening vatbaar zijn verklaard. Dit was het geval voor artikel 12 in de herzieningsverklaring van 2014 opdat het in overeenstemming kon worden gebracht met de zogenaamde Salduz-wetgeving.

‘België is één van de weinige landen die voor een administratieve aanhouding een korte tijdspanne van 24 uur hanteren.’

Er woedt echter een debat over de al dan niet bindende kracht van de inhoudelijke overwegingen in dergelijke herzieningsverklaring voor de volgende legislatuur en zodoende over de grondwettigheid van de voorgestelde maatregel. De oppositie lijkt evenwel niet gekant tegen het idee van een verlenging van de administratieve aanhouding, waardoor het vooral een academisch debat is.

Anderzijds moeten beperkingen op fundamentele rechten die twee categorieën onderscheiden – terreurverdachten en verdachten van andere misdrijven – op basis van het gelijkheidsbeginsel noodzakelijk en proportioneel zijn. Het doel om terrorisme effectiever te bestrijden door een toename van de flexibiliteit om terreurverdachten vast te houden en voorlopige onderzoeken uit te voeren, lijkt legitiem. Wat de proportionaliteit van de duur van de detentie betreft, vereist het Europese recht enkel dat de verdachte ‘snel’ voor een rechter gebracht dient te worden.

Bovendien is België een van de weinige Europese landen die een korte tijdsspanne van 24 uur hanteren. De wijziging die in de Grondwet verankerd zou worden, blijft dus binnen de noodzakelijke grenzen en het onderscheid is gerechtvaardigd.

Het recht op nationaliteit

De controversiële maatregel tot het afnemen van de nationaliteit van een terrorist werd ingevoerd in België sinds augustus 2015. In Frankrijk werd een voorstel tot invoering van dergelijke maatregel echter onder hevige kritiek afgevoerd. De nationaliteitsontneming in België is afhankelijk van een veroordeling voor een terroristisch misdrijf, waarvoor men een minimum van vijf jaar effectieve gevangenisstraf moet hebben gekregen. De herroeping van de nationaliteit wordt uitgesproken door de rechtbank op aanvraag van het openbaar ministerie.

Enkel zij die een dubbele nationaliteit bezitten, kunnen het voorwerp uitmaken van de maatregel. Binnen deze groep vinden we nog twee categorieën die uitgesloten zijn van de maatregel: de personen die geboren zijn in België en de personen wiens ouders geboren zijn in België.

Een onderscheid maken tussen categorieën burgers zou hier mogelijks een directe discriminatie op basis van nationaliteit kunnen zijn. Dit laatste is verboden, tenzij het een legitiem doel dient en de maatregel proportioneel is met het oog op het bereiken van dat doel.

‘De herroeping van nationaliteit zal immers leiden tot de terugkeer van personen naar rechtssystemen die mogelijkerwijze niet in staat zijn radicalisering tegen te gaan.’

Het onderscheid in België wordt op twee niveaus gemaakt: enerzijds tussen personen met een enkele nationaliteit en degenen met een dubbele nationaliteit, anderzijds tussen personen op basis van de manier van verkrijging van de nationaliteit. Het eerste onderscheid kan worden gerechtvaardigd door de internationale verplichting om stateloosheid te vermijden. Het laatste onderscheid was reeds onderwerp van discussie voor het Grondwettelijk Hof, dat de wetgever een grote appreciatiemarge toekende op dit vlak. En uiteindelijk ligt de beoordeling van proportionaliteit van de maatregel in de handen van de rechter, die uitvoering geeft aan de waarborgen vooropgesteld door het EVRM.

Door het bijzonder beperkte toepassingsgebied, is deze maatregel vooral symbolisch. Eerder dan de legaliteit, lijkt dus vooral de vraag naar de geschiktheid van de maatregel aan de orde te zijn. De vraag rijst ook of de praktische uitvoering van de maatregel wel daadwerkelijk zou bijdragen aan een effectieve bestrijding van terrorisme. De herroeping van nationaliteit zal immers leiden tot de terugkeer van personen naar rechtssystemen die mogelijkerwijze niet in staat zijn radicalisering tegen te gaan. Dit lost het probleem niet op, maar verschuift het.

Conclusie

In het licht van recente gebeurtenissen – Charlie Hebdo, Le Bataclan, de aanslagen in Brussel – is er een duidelijke vraag naar een harde aanpak in de strijd tegen terreur. Het is echter de vraag of de maatregelen voorgesteld door de federale overheid effectief hun doel zullen bereiken, of eerder een schijnvertoning zijn waarbij een vals gevoel van veiligheid wordt gecreëerd.

Twee belangrijke vragen moeten in dit opzicht steeds worden gesteld. Vanuit een mensenrechtenperspectief worden we met de proportionaliteitskwestie geconfronteerd, die uiteindelijk in de handen van de rechter ligt. Daarnaast kunnen we de vraag stellen of deze maatregelen opportuun zijn of eerder van symbolische aard.

Noodgrondwet?

Ten slotte lijken deze maatregelen vaak permanent eerder dan tijdelijk van aard, zelfs al zijn ze een antwoord op specifieke gebeurtenissen. Om deze reden pleitten Professor Stefan Sottiaux (KUL) en anderen reeds voor een noodgrondwet, die enkel zou gelden in noodsituaties waarbij afwijkingen van bepaalde grondwettelijke rechten en mensenrechten gewettigd zijn. Dit zou vergelijkbaar zijn met de situatie in Frankrijk, waar van het EVRM werd afweken als gevolg van mogelijke terroristische aanslagen. Het is echter onzeker of dergelijke noodgrondwet wel voldoende waarborgen biedt tegen misbruik door de overheid die een noodsituatie langer zou kunnen aanhouden dan nodig of proportioneel is.

BelConLawBlog: Jurgen Goossens en Pieter Cannoot, onderzoekers UGent, in samenwerking met masterstudenten J. Rayée, S. Schiettekatte, D. Surinx en J. Vermeulen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content