Olivier Pintelon

‘Wie garandeert (nog) mijn aanvullend pensioen?’

Olivier Pintelon Politicoloog, expert sociaal beleid bij de progressieve denktank Minerva

De tweede pijler heeft nood aan ‘democratisering 2.0’, zegt Olivier Pintelon van denktank Poliargus, met meer inbedding in het sociaal overleg en een afdoende bescherming tegen de willekeur van de markt.

Wie garandeert (nog) mijn aanvullend pensioen?

Ook al zijn de bedragen vaak laag, toch hebben ongeveer 75 procent van de huidige werknemers toegang tot een aanvullend pensioen. Dat staat in schril contract met de relatieve afwezigheid in het maatschappelijk debat. Dat was de laatste week enigszins anders. Assuralia – de koepel van de verzekeringsmaatschappijen – stelde voor om de rendementsgarantie op de tweede pensioenpijler fors te verlagen. Daardoor komt een centraal principe in het gedrang: pensioenen moeten beschermd zijn tegen de grillen van de markt. Vooral in economisch moeilijke tijden zijn waarborgen broodnodig. Dat de rendementsgarantie net nu ter discussie komt, is dan ook uitermate cynisch.

Pensioenen in het vizier

Het is ondertussen alom geweten dat de eerste pensioenpijler – die van de wettelijke pensioenen – in het vizier ligt van de besparingspolitiek. Zo staan zowat alle pensioenvoordelen van de ambtenaren op de helling en werd de pensioenbonus afgeschaft. De impact op de uitkeringen zal reëel zijn.

Nu lijken ook de werknemers met een aanvullend pensioen – de tweede pensioenpijler – in de klappen te delen. Die kapitalen worden nu bijeengespaard binnen het bedrijf of de sector. In België is dat doorgaans een éénmalig kapitaal dat men op de pensioenleeftijd krijgt. Nu is er een rendementsgarantie van 3,25 procent op de gestorte bijdragen. Door de lage rente moet die volgens Assuralia dalen tot 0,4 procent om ze daarna te koppelen aan de markt. Kleine percenten kunnen daarbij een wereld van verschil maken. Een daling met 1 procent betekent op termijn al vlug een pensioenkapitaal dat 10 procent lager ligt.

Verzekeraars en pensioenfondsen als ‘conciërge’ – werkgever staat garant

Ironisch genoeg is de rendementsgarantie niet zo belangrijk voor de verzekeraars. Voor de werknemers en de werkgevers is het echter cruciaal. Dat vergt wat meer uitleg. Werknemers bouwen binnen de onderneming of op sectoraal niveau een extra pensioen op. Voor hen is de 3,25 procent een ‘verworven recht’. Het is vervolgens de werkgever (of de werkgevers van hun sector) die het pensioen belooft (of beloven). 3,25 procent is in hun ogen een ‘potentiële kost’.

Dat de rendementsgarantie net nu ter discussie komt, is dan ook uitermate cynisch

Het beheer van die belofte wordt uitbesteed aan een verzekeraar of een pensioenfonds. Zij spelen dus enkel ‘conciërge’ om het eenvoudig te verwoorden. De werkgever behoudt de eindverantwoordelijkheid. De rendementsgarantie zal concreet spelen wanneer de beleggingsrendementen onvoldoende zijn. De werkgever moet dan bijpassen tot een rendement van 3,25 procent wordt gehaald. Deze waarborg moet verzekeren dat het aanvullend pensioen beschermd is tegen economisch onweer.

Pensioenen als speelbal van markt

De rendementsgarantie speelt dus vooral in tijden waarin de marktrente laag is. Het is dan ook cynisch om het net nu ter discussie te stellen. De gevolgen van een lagere rendementsgarantie kunnen immers dramatisch zijn. Het faillissement van APRA leven maakt immers duidelijk dat het bijpassen door de werkgever geen onrealistisch scenario is. Deze Antwerpse verzekeraar ging in 2011 over kop en vele pensioenkapitalen gingen mee in rook op. Normaalgezien zullen de werkgevers het verschil moeten bijpassen. Een lagere rendementsgarantie zou voor die werknemers zonder meer een bijkomende ramp geweest zijn.

Een alternatieve aanpak

10 jaar geleden werd de Wet Aanvullende Pensioenen goedgekeurd. De rendementsgarantie van 3,25 procent was toen het sluitstuk van een wetgeving die de broodnodige garanties wou invoeren. Er waren echter toen al hiaten. Wat als zowel de werkgever en de verzekeraar failliet gaan? De vraag naar zekere pensioenen is echter cruciaal. We moeten het daarom over een andere boeg gooien. De tweede pijler heeft nood aan ‘democratisering 2.0’ met meer inbedding in het sociaal overleg en een afdoende bescherming tegen de willekeur van de markt. En waarom zouden publieke pensioenfondsen niet kunnen? Democratisering houdt immers ook een inbedding in de maatschappelijke doelstellingen in.

We moeten daarbij niet vergeten dat er eigenlijk een goed alternatief bestaat. De wettelijke pensioenen worden vaak te vlug afgeschreven. Een studie van het Hoger Instituut voor Arbeid kwam tot de conclusie dat de administratiekosten voor de aanvullende pensioenen erg hoog liggen. Ze garanderen niet noodzakelijk een betere ‘return on investment’. Een sterke verlaging van de rendementsgarantie laat de balans overhellen naar de wettelijke pensioenpijler. Het taboe op een versterking van die eerste pijler moet dan ook doorbroken worden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content