‘We moeten ernstig nadenken over de blinde vlek in de Belgische euthanasiewet’

Klinisch psycholoog Geert Hoornaert vraagt zich af wat in de praktijk de gevolgen zullen zijn van het afgelopen euthanasieproces in Gent. Hij vergelijkt de euthanasiewet met de doos van Pandora.

Het euthanasieproces in Gent heeft een aantal moeilijkheden die de euthanasiewet voor ondraaglijk psychisch lijden stelt aan de oppervlakte gebracht. Indien de psychiatrie verder weigert om deze klinische moeilijkheden onder ogen te zien, kan nu al voorspeld worden dat de zaak Nys het begin van een lange reeks van gerechtelijke procedures inluidt.

In De Standaard van 31 januari komt Patrick Wyffels, Leif-arts uit de regio Antwerpen, aan het woord. Hij maakt twee opmerkingen, die beiden de vinger op een impasse leggen. Enerzijds stelt hij dat meer en meer artsen nu zullen weigeren om advies te geven, daar ze bang zijn. Anderzijds wijst hij erop dat het aantal euthanasievragen explodeert; van één per twee weken naar één per dag. Hij “vreest” dat het in de komende maanden nog drukker wordt. Deze vrees is gegrond. De Nederlandse psychiater Boudewijn Chabot wees er reeds jaren geleden op dat elke keer als de levenseindekliniek in het nieuws komt er zich opnieuw een golf ‘uitbehandelde’ patiënten bij die kliniek aanmelden.

We moeten ernstig nadenken over de blinde vlek in de Belgische euthanasiewet.

Dit fenomeen, waarbij de ruchtbaarheid die in de media gegeven wordt aan een aanbod -euthanasie, in ons geval – onmiddellijk resulteert in een stijging van de vraag, toont ons waar de ‘blinde vlek’ van de euthanasiewet voor psychisch lijden van 2002 ligt. Deze wet bepaalt dat de artsen, die deze wet toepassen, zich er moeten van verzekerd hebben dat het lijden op redelijke wijze als ‘langdurig’, ‘uitzichtloos’ en ‘ondraaglijk’ kan geobjectiveerd wordt. Alles wat redelijk mogelijk was moet doorlopen zijn, en de patiënt moet zich, na een lange tijdsperiode en diverse behandelingen, resistent tonen aan elke vorm van externe therapeutische beïnvloeding. Kort gezegd: men moet zich ervan hebben vergewist dat niets nog op de patiënt invloed heeft.

Indien nu de voor euthanasie in aanmerking komende patiënt zich moet definiëren als definitief resistent aan elke therapeutische beïnvloeding, hoe moet men dan verklaren dat het mediatiseren van het aanbod, zoals bij het recente proces, telkens resulteert in een golf van nieuwe aanvragen? Hoe komt het dat zo’n mediatiseren plots wel beïnvloedende effecten lijkt te hebben op een aan beïnvloeding ‘immune’ patiënt? Laat ons alsjeblief deze vraag niet onmiddellijk met dooddoeners (‘een taboe wordt doorbroken’, ‘de mensen weten nu dat het kan en mag’ enzovoorts) van de baan schuiven.

Laat ons durven denken, zonder elke uitnodiging daartoe in een ideologisch hokje van voor- of tegenstanders, katholieken of vrijzinnigen, op te sluiten. De ernst van het fenomeen – het gaat uiteindelijk om leven en dood – verdient een open ondervraging. Er is hier misschien een logica aan het werk die de publiciteitswereld veel beter kent dan de hedendaagse psychiater.

Deze logica luidt als volgt: het aanbod creëert de vraag, eerder dan omgekeerd. Elk aanbod is een suggestie: een aanbod is nooit neutraal. De publicitaire suggestie is doorzichtig: koop. De suggestie in het aanbod van euthanasie is minder transparant, maar is ze daarom minder actief? De angst van de artsen, Leif-artsen incluis, is heel ernstig te nemen: zij die met veel ijver en met de beste bedoelingen een aanbod hebben gecreëerd, worden angstig door de golf van vragen die dit aanbod nu uitlokt.

En hoe op deze vragen antwoorden, wanneer alles toch niet zo ‘objectiveerbaar’ en ‘onbeïnvloedbaar’ blijkt te zijn? Is er binnen de publiciteitswereld no such thing as bad publicity, dan stelt de vraag zich nu, en blijkbaar dus ook voor sommige Leif-artsen, of de wet van 2002 geen doos van Pandora is.

Geert Hoornaert is klinisch psycholoog.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content