Wannes Van de Velde: tien jaar na de dood van de zanger schrijft Stijn Tormans hem een brief

'Wannes, ik vraag me af wat je vandaag van Antwerpen zou vinden. Misschien zou je de stad niet eens meer herkennen.' Wannes Van de Velde, 1990. © Herman Selleslags

Van: Stijn Tormans. Aan: Wannes Van de Velde. Over: hoe het intussen met jouw stad gaat.

Tien jaar missen we je stem al. Eeuwigheid kent geen tijd.

Ik herinner me je begrafenis nog goed. Er stonden witte lelies naast jouw doodskist op het podium van De Roma. En iemand fluisterde door de microfoon: ‘Verdwaalt met ons nog één keer. Vervloekt ons, maar blijft hier. Blijft bij ons.’ Toen iedereen naar buiten ging, was het aan het sneeuwen. Heel de stad was voor één keer wit en stil.

Drie jaar eerder, op een koude decemberochtend, belde organisator Paul Schyvens me. Hij zei dat je ’s avonds zou optreden in de Rataplan. Na drie jaar was de kanker eindelijk uit je lichaam – of zo leek het toch. Je wilde graag weer zingen, zei Schyvens, in naam van het leven.

Ik kende je toen alleen als flaneur, iemand die ik weleens kruiste in de stad. Aan de halte van tram 7. Of in het Stadspark. Je was een opvallende verschijning, met je lange jas en die beige baret op je grote hoofd. Ik had artiesten vaak vol bewondering horen praten over je mentorschap en je Antwerpse tongval. Niemand kon zo afgeven op de stad waar hij zo hartstochtelijk van hield. ‘Ik ben zanger geworden uit machteloze woede, omdat ze mijn stad verkocht hebben’, zei je ooit. ‘Zanger ben ik nog steeds. En machteloos ook.’

Wanneer ik door het raam van mijn mansarde naar buiten kijk, zie ik niet de maan maar allemaal torens en vastgoedprojecten.

Maar je muziek kende ik amper. Op mijn mansarde lagen andere platen. Met meer elektrische gitaren op, meer rock-‘n-roll. Jij was een man uit een andere tijd, iemand met een baard die een flamencogitaar had. Er waren hippere helden.

Toch ben ik die avond gegaan. Ook al omdat de Rataplan zo’n heerlijk zaaltje is in Borgerhout, in de hoek van de stad. Het is een voormalig gildehuis. Een backstageruimte hebben ze er niet – artiesten moeten er door het publiek naar het podium -, maar wel een living. ‘Wacht daar, ik moet nog iets regelen’, zei Schyvens. Toen ik de deur opendeed, zat je daar. Helemaal alleen. Je was een paar stemoefeningen aan het doen. Je keek wat betrapt en bood me een beker koffie aan.

Om de stilte te breken, vroeg ik of je geen song ging maken over de afbraak van het Zeemanshuis. Je schudde het hoofd. Die sloop was een schande, zei je. Net zoals de blok die ze op het Kievitplein gezet hadden en die het zicht op het mooie Centraal Station verknalde. Maar ook daarover zou je geen lied maken. Het zou toch niets uithalen – het geloof dat songs iets veranderen, was je allang kwijt.

Een kwartier later baande je je een weg door het publiek. Je klom het podium op en zei: ‘Hier is ‘m terug. De zanger met zijn stem en zijn verhaal. Met zijn moed en zijn twee handen. Met zijne kop en al zijn tanden.’

Je zong over het Centraal Station, la dernière gare du monde. Over je nachten aan Dublin Bay, waar je zonder doel of gedacht was gaan flaneren. En over de regen, want daar hield je van. In al je songs regende het, die vrijdagavond, maar ze klonken toverachtig mooi.

Nooit heb ik een publiek zo luid horen applaudisseren als die 16e december 2005 in de Rataplan. Ze riepen je terug naar voren. En je klom weer het podium op om een lied te zingen over je grootmoeder, die van den Doel was. Als kind ging je in dat dorp dolen in daverend licht, maar dat kon nu niet meer. ‘ Ge kunt daarom treuren, maar d’heilige poen heeft altijd de wetten gebroken. Ge moet dat aanvaarden, we staan in de kou, we worden bespot en vernederd. Toch doet het me pijn, dat verbeten gevoel, want mijn grootmoeder was van den Doel.

Een jaar later zag ik je die song opnieuw zingen. Op het 0110-concert dat Tom Barman organiseerde op de Gedempte Zuiderdokken.

Het was halftwee ’s middags. De zon straalde door de wolken. Je zat gebogen over je gitaar, met je beige baret op, en zong uit dezelfde strofe: ‘ ‘k Wil niet protesteren, dat heeft weinig zin, al versleet ik nog vijfhonderd pennen. Want die ons regeren, ze kennen de weg om later hun handen te wassen. En ik draag vanbinnen ‘nen donkere poel, want mijn grootmoeder was van den Doel.

'Eindelijk begreep ik waarom je geen protestliederen meer maakte. D'heilige poen wint toch altijd. '
‘Eindelijk begreep ik waarom je geen protestliederen meer maakte. D’heilige poen wint toch altijd. ‘© Saskia Vanderstichele

Op het einde stond je recht. Je keek naar de stad en balde je vuist. Dat beeld staat nog altijd op mijn netvlies gegrift. Toch begreep ik toen niet waarom je geen protestsongs meer schreef. Op zwart-witbeelden uit de jaren zestig had ik je zien betogen met de provo’s voor een autovrij Conscienceplein. Aan de zijlijn weliswaar, met je doedelzak. Omdat je zelf geen provo was – ‘dat zijn de bourgeois van morgen’. En misschien ook wel omdat je die zijlijn de beste plaats vond in het leven.

Later vroegen ze je om stadsdichter te worden, maar dat weigerde je. Ni dieu, ni maître. Het was ook een stomme vraag. Je hoefde geen stadsdichter van Antwerpen meer te worden, je was het al.

Wannes, ik vraag me af wat je vandaag van jouw stad zou vinden. Misschien zou je ze niet eens meer herkennen. Er staan nu veel blokken voor het station. Vanaf de sporen is la dernière gare du monde amper nog te zien. De historische naam Kievitplein wordt veranderd in Mediaplein, om een investeerder te plezieren.

In het Stadspark, waar je zo graag flaneerde, staat de vijver droog. En de mooie kastanjebomen van de Charlottalei zijn weg. Ze stonden op vijftig meter van je laatste huis en verleidden je ‘ tot blauwe dromerijen in een regenvlaag‘. Politici wilden de lei vorig jaar per se heraanleggen. De straat die ooit naar Parijs geurde lijkt nu op de dijk van Blankenberge, maar dan zonder zee.

Vroeger was er dan nog De Zwarte Komedie, waar we luid konden lachen met dat soort idiote fratsen. Maar ook dat bijzondere theater in het Schipperskwartier, waarover je ooit in Knack schreef dat het zo leek op die oude cabarets uit je geliefde Berlijn, is niet meer. De mooie zaal werd door de stad op de vastgoedmarkt gegooid.

Ook in je cafés is het stil. Het door jou bezongen Café Breugel is afgebroken een paar weken na je dood. Waar de mannen van de Ploeg stonden, is er nu een supermarkt. De Gounod, ooit door jou vereeuwigd in Café met de rooi gordijnen, is een modezaak geworden.

En zelfs in ’t Half Souke in de Hoogstraat brandt de lamp niet meer. Het was een van de oudste cafés van de stad, een van je vaste stopplaatsen. Je moeder woonde ernaast en je goede vriend Adriaan Raemdonck van galerie De Zwarte Panter aan de overkant. Adriaan vertelde me dat jullie daar in de jaren zeventig en tachtig vaak gezeten hadden. Bij Leentje van ’t Half Souke viel het leven altijd op zijn plaats. Jullie hadden er vooral veel gelachen. Met Fred Bervoets, die elke keer een stuk van de groene vrouwentongen in zijn borrel stak. Of met de hond van Adriaan, die moest gevierd worden met een groot feest. Later schreef je dan in je dagboek: ‘We lachten als gekken, omdat we even onze onrust waren vergeten.’ Ook die kroeg staat sinds een paar maanden leeg. Hij is verkocht aan een investeerder. Er komt wellicht opnieuw een cultcafé, vertelde zijn raadgever van Made-estate me.

'In jouw cafés is het nu heel stil. Zelfs in 't Half Souke brandt de lamp niet meer.'
‘In jouw cafés is het nu heel stil. Zelfs in ’t Half Souke brandt de lamp niet meer.’© Saskia Vanderstichele

Ik weet niet of jouw woorden, die er nog altijd aan de muur hangen, mee verkocht zijn. ‘ Tussen zonnen, tussen manen, is de zwerver op reis. Altijd zoekt ‘m andere banen langs de grens van ’t paradijs.

De zwerver weet ook: aan alles komt een einde. In elke stad sluiten er dingen en openen er weer. Dat is de gang van het leven. En maar goed ook, anders woonden we nu nog in lemen hutten. ‘Ik pleit er niet voor dat alles wat oud is blijft staan omdat het oud is’, zei je ooit tegen Marc Didden. ‘Een stad moet dynamisch zijn en geen openluchtmuseum zijn. Dat er een huis uit de zeventiende eeuw verdwijnt, daar heb ik dan ook minder moeite mee dan je misschien zou denken, maar het stuit me tegen de borst dat er iets afschuwelijks in de plaats wordt gezet. En dat gebeurt in Antwerpen altijd op een systematische en perfide manier. Ik kan het weten.’

Je was een jongen van de Zirkstraat, aan de Veemarkt, net achter het stadhuis. En ook al heb je er niet zo lang gewoond, het zou voor altijd jouw buurt blijven. ‘Mijn kant’, zoals je het zelf noemde. Vanuit het venster van je jongenskamer zag je branieschoppers uit Griekenland of Portugal voorbijlopen, maar ook zwarte zeemannen. ‘Ik vermoedde dat het Bantoes waren’, zei je tegen Didden. ‘In hun zangerige dialecten voerden ze lange discussies. Ze schrokken op als ze me zagen, een klein mannetje met vlaswitte haren. Ze voelden aan mijn haar, nieuwsgierig en een beetje bang. Ik beeldde me in dat ze dachten dat ik een geest was.’

Je woonde op nummer 34, in een huis uit de zestiende eeuw dat De Gulden Hand heet. In jouw dagen was er een Spaanse winkel waar ze likeuren, wijn en olijven verkochten. El Valenciano. ‘Ik snoof het parfum van dat vreemde land, lang voor ik er geweest was’, schreef je ooit. ‘Op de binnenplaats, een patio uit de zestiende eeuw, omwalmde de geest van wijnen uit Jerez en Málaga me.’

Dat was jouw Antwerpen, zei je altijd. Een stad die naar ‘vis, Scheldewater en jongensavonturen’ rook.

Tot ze op een dag jouw Antwerpen sloopten. ‘Ik zag een boom van een dokwerker in tranen uitbarsten, nadat hij nog net tussen zijn tanden had kunnen uitbrengen: “Onze kant, dat komt nooit meer terug.”‘ Op je kamer schreef je je eerste protestlied, Lied van de neus.Breek het maar af, duw het maar om, ’t is schand, dat schoon sinjorenland.

Je zwoer dat je geen voet meer in jouw buurt zou zetten. ‘Ik had altijd gedacht dat Antwerpen mijn stad was. Maar toen besefte ik dat niets van mij is. Antwerpen is niet mijn stad, maar die van het grote geld.’ Alleen jouw geboortehuis in de Zirkstraat bleef staan. Als een gulden vuist. ‘Het was alsof ze erover gekeken hadden.’

Het staat er nog altijd, Wannes. Ik wilde er onlangs likeur gaan kopen, maar ook de Spanjaard van de Zirkstraat is niet meer. Ik zag er alleen borden van een vastgoedmakelaar hangen. Er lopen ook geen zeemannen meer. Hun huis, het Zeemanshuis, is een paar jaar na je dood afgebroken.

Mijn grootmoeder was niet van den Doel, Wannes, maar ik mis je woorden.

Niemand weet eigenlijk waarom. Het was een open plek in de stad. Fiftiesarchitectuur, perfect onderhouden, met veel groene ruimte eromheen. Het baadde in daverend licht, ook figuurlijk. Ik ben er een keer blijven slapen. ’s Morgens zag ik in de ontbijtzaal allemaal oude zeemannen en mannen die het moeilijk hadden. In mijn hoofd hoorde ik het refrein van een van je talloze zeemansliederen: ‘ De zeeman, de zeeman, ’t is ook maar ‘ne mens, een dolende ziel in de nacht.

Ik ben zeker dat de architect van het nieuwe gebouw dat refrein niet kent. Op een congres in deSingel, jaren her, luisterde ik naar zijn plannen. Dat stomme Zeemanshuis moest weg, vond hij. Hij zou alles dichtbouwen en er grote appartementsblokken zetten. Met binnenhoven, zoals in de middeleeuwen. Die moesten voor iedereen toegankelijk zijn. Er zou ‘een bruisend stuk stadsleven’ ontstaan. De beste der werelden leek in aantocht.

Ondanks moedig en jarenlang verzet van twee buurtbewoners werd het Zeemanshuis in 2012 afgebroken. De zeemannen werden uit de stad verjaagd, de appartementsblokken met binnenhoven gebouwd. Er kwamen andere mensen uit het platteland, met iets meer geld.

Vorige week ben ik naar die binnenhoven gaan kijken, Wannes. Alleen al de weg ernaartoe is een belevenis. Je moet eerst langs een muur die de ‘plasmuur’ genoemd wordt. Een van de oudere appartementsbewoners, die uitkijkt op het binnenhof, zit er op zijn balkon met een fluitje. Elke keer als hij iemand ziet pissen, fluit hij erop.

Ik was die dag helemaal alleen om van het bruisende stadsleven te genieten, maar dat is niet altijd zo. Alle appartementsbewoners kregen een brief van de burgemeester in de bus. ‘Beste bewoner, de voorbije maanden bereikten diverse klachten de stad over hinder rond de vier publieke binnenhoven. Het gaat over nachtlawaai, wildplassen, prostitutie, sluikstort, druggebruik. (…) Met deze brief informeren we u dat de vier binnenhoven deels afgesloten zullen worden. Met vriendelijke groeten, burgemeester Bart De Wever.’ Intussen hebben de bewoners beslist om de binnenhoven helemaal af te sluiten met een poort.

De architect van dat fiasco heet Christian Rapp. Hij is nu stadsbouwmeester van Antwerpen, al heeft hij ook nog een bureau in Amsterdam. Hij logeert hier maar tijdelijk en helaas niet aan zijn binnenhoven met hun bruisende stadsleven. Je ziet of hoort hem zelden. Behalve dan die ene keer dat hij het nieuwe Havenhuis van Zaha Hadid een ‘gerealiseerde nachtmerrie’ noemde – hij verzweeg wijselijk dat hij ook zelf een voorstel ingediend had. Wat later hield hij een pleidooi voor meer hoogbouw in de binnenstad. ‘Er wordt geschermd met het argument dat de kathedraal, de Oudaan en de Boerentoren werelderfgoed zijn’, zei hij in de krant. ‘Dat is academische onzin. In de binnenstad mag niets, daarbuiten alles.’

Weiterbauen‘ is zijn leuze, en hij houdt woord. Overal in de stad rijzen torens uit de grond. Zie ik de lichtjes van de Schelde, dan zie ik fantasieloze blokken.

Maar het gaat niet alleen daarover, Wannes. Het gaat ook over de agressiviteit van die vastgoedjongens. Als ik door het raam van mijn mansarde naar buiten kijk, zie ik niet de maan maar een bord: ‘Last met je huurders? Geen probleem! Wij kopen je gebouw. Om te slopen, te renoveren of als bouwgrond.’

Wannes Van de Velde: tien jaar na de dood van de zanger schrijft Stijn Tormans hem een brief
© Saskia Vanderstichele

Vandaag zijn ze aan het discussiëren met politici over een nieuwe buurt. Niet op de Veemarkt of de Vleeshuiswijk, zoals in jouw tijd. Maar op de Slachthuissite. Een wijk die vlak bij het Sportpaleis ligt, aan Den Dam. Ze willen daar 2400 nieuwe appartementen bouwen. Hoe die wijk eruit moet zien, daarover is er nog discussie. De ene partij wil meer groen, de andere meer hoogbouw. Maar over één ding zijn ze het allemaal eens: weiterbauen, die rotwijk moet weg.

Op dat inzicht klinken ze dan in ’t Fornuis, een sterrenrestaurant in het centrum. ‘Waarom zitten ze daar te konkelfoezen’, hoorde ik een cafébazin uit de Slachthuiswijk in Terzake zeggen. ‘Zijn er hier niet genoeg restaurants waar geen kat zit? Waarom komen ze hier geen Cola Zero drinken?’

Femke De Cnodder van het heerlijke Café Commercial had gelijk. Ik weet zeker dat ze er nog nooit geweest zijn. Ik wel, ik slenter graag door de Slachthuissite.

Het is een wijk die in geen enkele stadsgids staat, met wel twintig hoeken af. Elke keer kijk ik mijn ogen uit: soms zie ik er een wiel liggen, soms een been, soms een arm. Als Fellini ooit een film in Antwerpen opgenomen had, was de Slachthuissite zijn decor geweest.

En toch. Toen ik er laatst weer eens door de straten verdwaalde, werd ‘ mijn ziel amoureus‘. De regen maakte het nog mooier. Of zoals jij het ooit verwoordde: ‘Ik ben gevoelig voor bepaalde atmosferen, omdat ik toevallig verder wil kijken dan de rationele betekenis der dingen. Een stad, een dorp of een plein is voor mij nooit zomaar een verzameling huizen. Het is een spiegel, een klankbord van duizenden dagen vol menselijke avonturen. Als men me nu zou vragen: wat vind ge ’t schoonst, de Grote Markt in Brugge of …’

Niet lang meer, Wannes, de Slachthuissite gaat verdwijnen.

Toen ik terug naar huis reed, dacht ik terug aan die ene avond in de Rataplan. En eindelijk begreep ik waarom je geen protestliederen meer maakte. D’heilige poen wint toch altijd. Het was krachtiger om de onmacht te beschrijven. Je flaneertochten in Antwerpen, Dublin Bay of Charleroi. Wat je mensen daar zag doen en niet zag doen.

Mijn grootmoeder was niet van den Doel, Wannes, maar ik mis je woorden.

Wannes Leeft! De muziek van Wannes Van de Velde, op 28 oktober om 15 uur in De Roma, Antwerpen. Met onder meer Jan De Smet, Hans Mortelmans, Tiny Bertels en Luckas Van den Eynde. Info: www.deroma.be.

De dagboeken In de tijd (1987-1993), Tijdsnede (1994-2000) en Beloken dagen (2001-2003) van Wannes Van de Velde worden heruitgegeven door Uitgeverij P. Op 10 november worden ze voorgesteld in De Zwarte Panter, Antwerpen. Met onder meer Karel Vingerhoets en Bob De Moor.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content