‘Wanneer wordt trop te veel? Kunnen we werktijd blijven verkorten en verdelen?’

Naar aanleiding van het recent bereikte sociaal akkoord, staat Simon Ghiotto van Itinera stil bij de dynamieken op de Belgische arbeidsmarkt en de valkuilen van arbeidsduurverkorting.

Ooit streden onze vakbonden voor een weekend, voor de 40-uren week, voor de 8-urendag, voor het pensioen. In vele postindustriële dienstenjobs vandaag misschien minder acuut, maar toen en in flink wat jobs vandaag nog steeds zeker en vast terecht. Maar wanneer wordt trop te veel? Kunnen we werktijd blijven verkorten en verdelen? Het is een discussie die nooit gaat liggen, van de ouderen die plaats zouden maken voor de jongeren in de jaren ’80, langsheen de 4-dagenwerkweek, tot het recente interprofessioneel akkoord waar het brugpensioen (weer) op tafel lag. De arbeidskoek is echter geen vast gegeven, maar kan groeien…. En krimpen.

Een beetje maatschappelijke context. Ons land wordt gekenmerkt door een lage werkzaamheidsgraad en een hoge inactiviteit, maar ook een relatief làge werkloosheid en een krappe arbeidsmarkt. Zeker in Vlaanderen kennen we regio’s die volgens economen vrijwel enkel frictionele werkloosheid kennen, de werkloosheid die gepaard gaat met jobtransities en die altijd zal bestaan. Precorona kenden we de tweede hoogste vacaturegraad van Europa. Keer op keer zien we dat zodra de economie ietwat aanwakkert een tekort aan geschikte arbeidskrachten verdere economische groei fnuikt. We zijn nog niet volledig uit de lockdown(s), en de Nationale Bank wees reeds op een stijgende krapte. De terrassen zijn nauwelijks open, of de horeca smeekt om personeel.

Dan is er de demografie: met een vergrijzing én een veroudering. Voor elke 10 mensen die de arbeidsmarkt verlaten, komen er maar 8 bij. Bovendien is er een stijgende levensverwachting onder ouderen. Dat is een geluk dat we moeten loven en koesteren, maar dat ook betekent dat alsmaar minder werkenden alsmaar meer ouderen moeten onderhouden.

En in deze omgeving komt arbeidsherverdeling weer de kop opsteken. Vermindering van arbeidsduur zonder evenredige vermindering van het inkomen: hetzij horizontaal door een kortere werkweek, hetzij verticaal door brugpensioenen allerhande. Afhankelijk van het voorstel past de werkgever en/of de overheid het verschil bij. Een maatregel gebaseerd op het intuïtieve – foutieve – idee dat er een vaste en statische hoeveelheid werk beschikbaar is in de samenleving, die we kunnen heralloceren zoals het ons belieft. Deze zogeheten lump-of-labour fallacy is nochtans een van de bijzonder zeldzame concepten waar vrijwel alle economen het over eens zijn.

Wanneer wordt trop te veel? Kunnen we werktijd blijven verkorten en verdelen?

Het is bovendien geen ideologische positie: onder meer Jean Tirole en Paul Krugman – beiden Nobelprijswinnaars – wezen er al op dat zowel links als rechts er zich aan bezondigen. Links wil de economie dirigeren, en arbeid herverdelen. Maar de arbeidsmarkt – een amalgaam van talloze mannen en vrouwen met elk hun eigen leven, hun eigen context, hun eigen beslissingen – laat zich niet commanderen en rantsoeneren. Aan de andere zijde vinden we stemmen die de vaste koek arbeid willen afschermen voor migranten, uit vrees dat die massaal autochtonen zouden verdringen op de arbeidsmarkt. Evenmin correct. Precorona waren 58.7% van de nieuwkomers aan het werk (OESO, 2019, 15-64j), wat al beter is dan de 50-52% waar we lang rond schommelden. Migranten met bepaalde profielen kunnen hoge werkzaamheidsniveaus bereiken, maar we zitten nog steeds aan de staart van het peloton. Geen massale toestroom naar de arbeidsmarkt, noch verdringing van huidige werkenden. De koek verdelen of de koek afschermen, het zijn twee kanten van dezelfde foutieve medaille.

Voorbeelden van dergelijke opgelegde hervormingen in arbeidsduur zijn zeldzaam op grote schaal, en gelukkig maar. Dat beperkt echter ook het empirisch onderzoek rond arbeidsherverdeling. De paar voorbeelden – Quebec, Duitsland, Frankijk in ’81 & nogmaals in ’00-’02 – tonen echter geen positief effect op tewerkstelling, zoals beschreven in onder meer Economics for the Common Good van Jean Tirole (2017) of The Economics of Imperfect Labor Markets van Boeri & Van Ours (2008). Kleinschalige doch mediatieke experimenten niettegenstaande is het onderzoek op maatschappijniveau duidelijk: het werkt nièt, er komt geen duurzame stijging van de tewerkstelling. Als voorstanders wijzen op de talloze experimenten, lijken ze te vergeten dat experimenten exact dat zijn: een test van een hypothese. Geen bevestiging daarvan.

Is verkorte arbeidsduur dan nooit en nergens positief? Natuurlijk niet. In sommige fasen van ons leven kan deeltijds werk dé sleutel zijn tot een betere work-life balance, bijvoorbeeld in combinatie met (jonge) kinderen of met een opleiding. Of voor mensen die bewust kiezen voor een minimalistische levensstijl, met minder arbeidsinkomen doch meer vrije tijd. Er zijn ook bedrijfsleiders die heilig geloven in de productiviteitsstijging van kortere werkdagen, kortere werkweken en langere vakanties – of zelfs het op de schop doen van het ganse concept van werkuren. Of misschien hanteren ze kortere werkuren als wapen in de strijd om talent, bijzonder actueel in de hierboven beschreven krappe arbeidsmarkt. En dat zou moeten mogelijk zijn. Als het werkt, dan wens ik de bedrijfsleider en de werknemers daar alle geluk toe. Valt het tegen, dan zal de markt voor ons beslissen: de onderneming zal bijsturen of verdwijnen. Maar de kosten van luchtkastelen mag men niet afwentelen op de samenleving.

Anderen richten zich niet op een verhoopte stijging in de tewerkstelling, maar op de arbeidskwaliteit en de mentale gezondheid. Ze wijzen op de onvoorstelbare explosie in burnouts en depressies. Dat klopt. We hebben in België méér langdurig arbeidsongeschikten dan werklozen, bijna de helft daarvan door mentale gezondheidsproblemen. Maar is een algemene kortere arbeidsduur – gecompenseerd met overheidsubsidies en dus belastingsgeld – de oplossing? Daar is minder eenduidigheid over. En als de zwaarte van arbeid het probleem is, responsabiliseer dan de werkgever zelf, niet de samenleving als geheel. De oplossing voor wat soms het citroenmodel wordt genoemd, is niet iets trager persen of de citroen vroeger weggooien, maar een andere kijk op loopbanen (meervoud).

We mogen niet proberen vasthouden aan het verleden, dat lukt toch niet. We moeten vooruit kijken. Toekomstgericht. Dat betekent: geen mensen parkeren in het brugpensioen, of oude jobs proberen rond te schuiven. We moeten onze bevolking ondersteunen en voorbereiden doorheen de loopbaan, leerbaan, leefbaan: werkenden, werklozen, inactieven, en zij die zich nog niet op de arbeidsmarkt bevinden. En een beleid voeren dat tewerkstelling stimuleert in plaats van ze te fnuiken.

De maatregelen zijn goed bedoeld, daar wil ik niet aan twijfelen. Maar goede bedoelingen, maken nog geen goede resultaten. Goede bedoelingen, maakt geen goed beleid.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content