Vormgever Paul Ibou overleden: ‘Ik ben een merk geworden. Een begrip. Zoals Coca-Cola’

© FRANKY VERDICKT
Jeroen de Preter

Zijn logo’s zijn vele malen bekender dan zijn naam. En nog veel minder bekend is dat Paul Ibou ook prachtige beelden heeft gemaakt. Knack deed in 2020, net voor de uitreiking van de Vlaamse Ultima voor Vormgeving, een poging om dat recht te zetten voor het te laat was.

In Zoersel is grafisch kunstenaar Paul Ibou op 84-jarige leeftijd overleden. Hij is onder meer bekend als ontwerper van de logo’s van verschillende bekende bedrijven en instellingen. Hij won ook de Vlaamse Ultima Cultuurprijs en was ridder in de Leopoldsorde.

Hij had ons voor ons gesprek bestookt met informatie. Oude artikels over zijn werk, lijsten vol biografische wetenswaardigheden, lofzangen, een wel zeer gedetailleerde routebeschrijving, het bleef maar toestromen. ‘Omdat het omslachtig is’, zo lichtte hij in een van zijn vele mails toe, ‘en ik uit ervaring spreek en het mogelijk mijn laatste interviews zijn.’

Geef me een halfuur en ik maak een logo voor u. Dat is talent, zeker?

Er staat iets op het spel, zo maakt Paul Ibou (80) nog eens duidelijk als we elkaar ontmoeten in zijn appartement in Zoersel. ‘Ik zal u proberen duidelijk te maken wie ik ben. Veel te weinig mensen weten dat. Maar zorg er wel voor dat ik straks op de cover sta.’

Hij lacht minzaam en begint aan de eerste van een hele reeks pogingen om zichzelf te definiëren. ‘In feite’, vertelt Ibou, ‘ben ik maar een gewone knol. Een weeskind. Sinds 2015 ben ik ook weduwnaar. Ik ben blind aan één oog, door het ander zie ik heel slecht. Het kan zijn dat ik volgend jaar volledig blind ben, wat een drama is voor iemand die altijd van zijn zicht heeft geleefd. U moet ook weten waar ik vandaan kom: een rijk, katholiek nest. Mijn vader, Georges Prosper Vermeersch, heeft in 1945 mee de Christelijke Volkspartij opgericht en was directeur van de Cubanatie. Ik heb me daartegen afgezet. Ik ben niet rijk en ik ben apolitiek. Een kunstarbeider, eigenlijk. En een Chinakenner. China fascineert mij mateloos. Ik ben er een begrip geworden, maar dat weten ze niet in Vlaanderen. Mijn werk is daar miljoenen keren verspreid, en ook in Korea en Japan. Enfin. Heel kort samengevat: ik ben een dienaar. Een esthetische werker, gedreven door iets wat ik niet kan verklaren.’

Zou u toch een poging willen wagen?

Paul Ibou: Mijn vader is gestorven toen ik dertien was. Het kapitaal van mijn vader is niet veel later verloren gegaan omdat slechte mensen met zijn aandelen zijn gaan lopen. Daar is, denk ik, een soort antihouding geboren. Ik was achttien toen ik mezelf heb heruitgevonden. Ik, Paul Vermeersch, werd de kunstenaar Paul Ibou, Inventief Boek Ontwerper en Uitgever. Daar hoorde ook mijn eigen logo bij, de fameuze uil (in het Frans ‘un hibou’, nvdr.), een symbool van wijsheid en eenzaamheid. Dat ontwerp heeft mijn leven gedomineerd. Ik had van mezelf een product gemaakt. Paul Ibou is later een merk geworden. Een begrip. Zoals Coca-Cola.

World Symbol Festival Oostende, 1994
World Symbol Festival Oostende, 1994

Was dat van meet af aan de bedoeling?

Ibou: Nee. Zoals alles wat ik gemaakt heb, kwam het vanzelf, uit de buik. (zoekt in een stapeltje papier en haalt er een A4’tje uit). Kijk, hier staat het. Nothing is a mistake. There’s no win and no fail. There’s only make. Die spreuk zegt het helemaal. Je doet gewoon waartoe je je geroepen voelt. (wikt zijn woorden) Grafische vormgeving is een kwestie van duidelijkheid en evenwicht. In mijn hersenpan zitten de zes basisvormen, de cijfers van 0 tot 9 en het alfabet. Uit die hutspot maak ik iets, zonder daar lang over na te denken. Geef me een halfuur en ik maak een logo voor u. Dat is talent, zeker? Als je je talent volgt, komt de rest vanzelf. Al kun je het natuurlijk nooit helemaal alleen. Niemand kan dat. Je moet ondersteuning krijgen. Stimulans. Van leraren. Van je klanten. Ik heb ook veel, eigenlijk alles, te danken aan mijn echtgenote Liliane-Emma Staal, met wie ik 52 jaar getrouwd ben. Ze was superintelligent en geliefd. Ze is mijn moeder geworden. Mijn verpleegster. Mijn secretaresse. Mijn galeriste.

Ze heeft zich begin jaren zestig over mij ontfermd. Omdat ik alleen was. Toen we elkaar ontmoetten had ik al geen familie meer. Wij zijn al snel een soort Siamese tweeling geworden. We hebben soms andere relaties gehad, maar nooit hebben we elkaar echt gelost. In 1963 zijn we getrouwd. Twee jaar later zijn we van Antwerpen naar Bevel verhuisd, in de Kempen. We woonden er in een hoeve, ver van de bewoonde wereld. We kregen er bezoek van alle belangrijke artiesten van die tijd: Julien Schoenaerts, Hugo Claus… ze zijn allemaal bij ons geweest. Om te praten en naar muziek te luisteren. Mijn vrouw en ik waren de spil. De animatoren. Ondertussen maakten we samen het product Paul Ibou groot. (korte stilte) Vier jaar geleden is mijn vrouw gestorven. Pancreaskanker. Ze is gecremeerd, zonder een dienst. Dat wou ze niet, en dat wil ik straks zelf ook niet. Ik hecht er geen belang aan. Ik maak me meer zorgen over wat er met mijn nalatenschap zal gebeuren.

Zonder titel, 1963
Zonder titel, 1963

In de korte biografie die u me bezorgde staat dat u veertien was toen u aan de Antwerpse academie werd toegelaten. Hoe kon dat?

Ibou: Na mijn lagere school en de dood van mijn vader hebben ze me drie jaar opgesloten in de kostschool in Boechout. Ik was een matige leerling, maar ik tekende wel veel. Op een bepaald ogenblik is dan de familieraad bijeengeroepen. ‘Qu’est-ce-qu’on va faire avec Paul?’ Omdat ze wisten dat ik voortdurend aan het tekenen was en er talent voor had, hebben ze contact opgenomen met de directeur van de academie. Aanvankelijk hebben ze daar de boot afgehouden. Ik moest eerst mijn middelbaar afmaken. Maar dan is Léon Stynen tussengekomen, de grote architect. Hij heeft ervoor gezorgd dat ik werd toegelaten. Op mijn veertiende. In één klap zat ik – poef – in de wereld van de volwassenen. Op de academie moest ik, onder meer samen met mijn kameraad Wannes Van de Velde, naakte vrouwen schilderen. Ik leerde het Antwerpse uitgaansleven kennen. En ik was toen al zaken aan het doen. Ik ging naar winkels en bars, om vitrines te schilderen. ‘Chez Marie’ en ‘Chez Rosa’. Ik ben heel vroeg volwassen geworden. Moeten worden, eigenlijk. Mijn vader was gestorven, mijn moeder had longkanker en ik was een nakomer. Ik móéstmijn plan wel trekken. Al op mijn drieëntwintigste was ik zelfstandig designer en kunstenaar. Sindsdien heb ik nooit meer voor een baas gewerkt.’

Paul Ibou valt even stil. ‘Ik ben moe’, zegt hij. ‘We moeten dadelijk iets eten. En een taske koffie drinken.’ Dat plan wordt snel opgeborgen wanneer Ibou zich herinnert dat ‘iets heel belangrijks’ nog niet verteld is. ‘Voor een eenvoudige jongen heb ik toch echt een waanzinnig leven gehad. In 1984 had ik een zwaar auto-ongeval. Een vrouw die zelfmoord wilde plegen reed op me in. Bekken gebroken, benen gebroken, hoofdletsels. Terwijl ik aan het revalideren was, heeft een notaris ons bezocht. Hij zei: “Paul, in Zandhoven staat een kasteel leeg. Je kunt het voor een kleine prijs huren, zorg alleen dat het bewoonbaar blijft.” Wij zijn er meteen ingetrokken. Dat kasteel heeft mijn leven veranderd. U moet zich dat voorstellen. Van de ene op de andere dag – pats – woon je in een kasteel met tweeënvijftig kamers, in een park van drie hectare en (toont de afmeting met zijn handen) met zo’n reusachtige oude sleutel. Mijn vrouw en ik zijn daar dertig jaar heel gelukkig geweest. We hebben er duizenden mensen ontvangen. De koning is er geweest. De directeurs van Apple en Shell. Je doet zo ongelofelijk veel mensenkennis op. Soms ontmoette je iemand waarvan je dacht: wat een wonderbaarlijk knappe mens. Maar even vaak merk je wat voor rare mensen die rijkaards of beroemdheden kunnen zijn. Het kasteel heeft ook wel geholpen om het product Paul Ibou te verkopen. Omgeving en vorm – je huis, je kleding, je briefhoofd of je naamkaartje – zijn enorm belangrijk.

Van de ene op de andere dag – pats – woonde ik in een kasteel met tweeënvijftig kamers.

We moeten het ook over de aanleiding van dit gesprek hebben, de Ultimas. U stuurde voorafgaand een overzicht van de vele complimenten die u naar aanleiding van de Ultima al hebt gekregen. Het streelt duidelijk uw ijdelheid, niet?

Ibou: Die complimenten flatteren mij, ja. Dat soort eerbetoon houdt mij in leven. Zonder zou het leven weinig zin hebben. U moet weten: ik leef hier al vier jaar helemaal alleen. Zonder familie, warmte, vriendschap. Kerst en Nieuwjaar heb ik alleen gevierd. Heeft trouwens niet elke mens nood aan complimenten?

U krijgt een Ultima voor uw werk als grafisch vormgever. Terwijl het, zoals u zelf vaak benadrukt, maar één aspect is van de ‘multi-artist’ Paul Ibou.

Ibou: Die prijs kwam als een complete verrassing. Ik had geen werk ingediend. Plots ontving ik een brief van Jan Jambon. Een mooie brief, dat wel. Daar staat in dat ik de grootste, de beste en de dikste ben. Maar er staat niet in dat de prijs voor mijn werk als grafisch vormgever is. Pas nadien vernam ik dat de grote carrièreprijs naar iemand anders zou gaan. Mij is nog altijd niet duidelijk waarom ik díé prijs niet heb gekregen. Ze willen me niet zeggen wie de andere prijswinnaars zijn. Ik weet ook niet wie er allemaal in de jury zat. Kennen die mensen mijn werk wel? Weten ze dat ik meer dan vijftig boeken heb uitgegeven? Hebben ze die boeken ingekeken? Weten ze dat ik sinds 2002 gestopt ben als vormgever, en sindsdien uitsluitend nog als plastisch kunstenaar heb gewerkt? In China staan vijf beelden van mij. Vijf. Voor mijn beeldend werk heb ik talloze prijzen gekregen, tot in Amerika toe. Helaas is dat in Vlaanderen allemaal niet bekend. Mijn beeldend werk is veel gekocht, maar bijna uitsluitend door mensen met een privécollectie. In musea ben ik nagenoeg afwezig. Daardoor ben ik als beeldenmaker onderschat. Maar bon. Ik ben blij met die Ultima. Al blijf ik erbij: ik, en niemand anders, had de carrièreprijs moeten krijgen. Ik heb die verdiend. Als ik die prijs had gekregen, had ik kunnen sterven. Nu zal ik nog wat moeten wachten. (lacht)

Vormgever Paul Ibou krijgt een Ultima: 'Nu zal ik nog wat moeten wachten met sterven'

Uw bekendste werken – de logo’s – zijn ook de meest vergankelijke. Het logo van de provincie Antwerpen, bijvoorbeeld, maakte decennialang deel uit van het straatbeeld. Tot het in 2014 moest plaatsmaken voor een nieuwe ‘huisstijl’.

Ibou: Dat oude logo is begin jaren tachtig nog besteld door gouverneur Andries Kinsbergen, een liberaal. Het is de wereld rondgegaan, en heeft decennia gediend. Maar dan komt er plots een gouverneur met een andere kleur (Cathy Berx, nvdr.), en moet alles wat van de liberalen is plots weg. Dat is waanzin. Het heeft mij ook pijn gedaan. Natuurlijk wel. Er is in Vlaanderen weinig respect voor grote wetenschappers en kunstenaars. Er is ook te weinig trots. Vanmorgen kreeg ik van de burgemeester van Zoersel het bericht dat ze niet naar de uitreiking van de Ultimas kan komen omdat ze een vergadering heeft. Dat begrijp ik niet. Het gebeurt toch niet elke dag dat een inwoner van deze gemeente zo’n eer te beurt valt? Het stoort mij ook dat mijn boeken niet in de bibliotheken te vinden zijn. In Japan en China vind je ze overal, maar in de bibliotheek van Zoersel zijn ze nergens te bespeuren. Dat is typisch Vlaams, denk ik. Weinig zelftrots, veel middelmatigheid, en ja, ook heel af en toe een wonderkind. Eddy Merckx is als geen ander aan dat Vlaamse ontsnapt.

Mag ik u de Eddy Merckx van de grafische vormgeving noemen?

Ibou: Ja. Als je ziet hoeveel prijzen en bekroningen ik ontvangen heb: het zijn er te veel om op te noemen. Ik word ook overal ter wereld gevraagd om jury’s voor te zitten.

Even genoeg gepraat. Paul Ibou wil me nog graag ‘het een en ander’ laten zien. Er volgt een rondleiding door zijn appartement, een klein maar knus museum, gewijd aan het leven en werk van Paul Ibou. Al is er ook plaats voor het werk van andere kunstenaars. Op zijn bed ligt een donsovertrek waarop een iconische lp-cover is afgebeeld. Slapen doet Ibou onder ‘de banaan’ van The Velvet Underground, een ontwerp van Andy Warhol.

Toen ik in China mijn logo’s liet zien, waren ze meteen verliefd. Die harde lijnen, die blokjes, die letters, dat hadden ze nog nooit gezien.

Hij vertelt dat hij in de tweede helft van de jaren zestig vier jaar in New York heeft gewoond. ‘Het waren de hoogdagen van de popart. Ik heb Andy toen regelmatig ontmoet. Ik ging vaak naar The Factory, zijn studio. Daar heb homofeesten meegemaakt. Ik stapte daar gewoon binnen alsof ik mijn eigen kamer binnenstapte. Deur open, naar binnen, en als het goed geweest was weer weg, deurtje toe. Dat was mijn wereld. Pas later ben ik gaan beseffen dat ik zoveel bijzondere dingen heb meegemaakt.’

Na de rondleiding volgt nog een lunch. Onder het genot van een stevige plak foie gras – ‘eigenlijk ben ik daartegen’ -, vertelt Ibou over China , het land dat hij voor het eerst bezocht in 1977. Er zouden nog elf Chinareizen volgen.

‘Ik ben daar de eerste keer geraakt door een aanbevelingsbrief van Herman Liebaers, de grootmaarschalk van koning Boudewijn’, zegt Ibou. ‘Ik vermoed dat ze in China dachten dat ik een lid van de koninklijke familie was, want ik werd er als een vip ontvangen. Overnachtingen, reizen, het was allemaal eersteklas en op kosten van de communistische partij. Die eerste reis was echt onvergetelijk. Mao was nog maar net overleden. Er waren geen winkels, er was geen Paris Match, geen Time, geen tv, niets. Alleen maoïsme. Iedereen droeg hetzelfde pakje en dezelfde schoenen. Westerse invloeden waren nog nergens te bespeuren. De enige logo’s die ze kenden waren de rode ster en het logo van de spoorwegen. Toen ik daar mijn logo’s liet zien, waren ze meteen verliefd. Die harde lijnen, die blokjes, die letters, dat hadden ze nog nooit gezien. Ik heb er meteen vrienden gemaakt en ben er blijven komen. Op den duur werd ik er als een vedette onthaald.’

We drinken van onze koffies. Na een korte stilte pluk ik nog een vraagje uit mijn lijst. Of er iets is dat hij in zijn leven nog absoluut wil realiseren? ‘U dood doen’, antwoordt hij. ‘In duizend stukskes doen. Zodat we u kunnen opeten.’ Hij grijnst en denkt na. ‘Ik zou mijn verleden graag nog in een soort euforische vorm gooien. Zodat het blijft bestaan voor de mensen. Zodat ze over vijftig jaar nog kunnen terugblikken op een apart geval. Iemand die iets buiten het gewone heeft gedaan.’

Double Cross, 2006
Double Cross, 2006

Een uur en tientallen anekdotes later nemen we afscheid. Maar eerst nog een kleine herinnering. ‘Vergeet niet aan uw hoofdredacteur te zeggen dat ik op de voorpagina moet staan.’

PS: Twaalf uur later na ons gesprek stuurt Ibou nog een mail. Die bevat ‘essentiële informatie’ over het afgelopen jaar die hij – ‘mijn fout’ – vergat te vermelden tijdens ons gesprek. ‘Het zou mij heel ongelukkig maken als dit vergeten zou worden.’ In de hoop dat het geluk kan brengen: Paul Ibou werd vorig jaar tot ereburger van Zoersel benoemd, in aanwezigheid van toenmalig minister van Cultuur Sven Gatz, eregouverneur Camille Paulus en de burgemeester. In Gent organiseerde het Designmuseum een tentoonstelling over hem. In het Artlant Center werd op 10 mei 2019 een tentoonstelling opgezet met toespraken van onder anderen Johan Pas (directeur Antwerpse Academie). In de Mediatheek Artevelde Hogeschool liep vorige maand een retrospectieve over zijn boekontwerpen.

Wat zegt de jury?

‘Paul Ibou slaagde erin om de muren tussen diverse artistieke disciplines te slopen. Zijn werk als vormgever was enorm invloedrijk en multidisciplinair. Zijn lange en toonaangevende carrière, vol onmiddellijk herkenbaar grafisch werk, verdient een bekroning.’

Partner Content