Van ‘Schipper naast Mathilde’ tot ‘Het verhaal van Vlaanderen’: het valse debat over tussentaal op de VRT

© VRT
Walter Pauli

Een interne VRT-nota heeft geleid tot een publiek debat over welk Nederlands er op de openbare omroep moet worden gebruikt. Veel historisch inzicht komt daar voorlopig niet aan te pas.

Niemand minder dan Geert Bourgeois, N-VA-politicus en als ex-minister-president van Vlaanderen nog altijd een eminentie op het vlak van Vlaamse kwesties, gooide de knuppel in het hoenderhok met zijn kritiek over de tussentaal die presentator Tom Waes gebruikt in Het verhaal van Vlaanderen. ‘Ik hoop dat daarover in het Vlaams Parlement veel vragen komen, en dat de VRT erop afgerekend zal worden bij de evaluatie van de uitvoering van haar beheersovereenkomst. De VRT doet hier niet wat de democratische vertegenwoordiging in Vlaanderen van de openbare omroep verwacht.’

Meteen begon een stevige discussie tussen mensen die principieel zweren bij standaardtaal en rekkelijken die geen graten zien in ’tussentaal’ – de omgangstaal tussen dialect en AN in. Je kreeg al snel spanning tussen tv-figuren die inspanningen doen en zich aan de regels houden, en andere tv-figuren die vooral sympathiek willen overkomen door hun gewone, volkse taaltje ook op het scherm te bezigen. Misschien is het toch allemaal een tikkeltje genuanceerder. Knack dook in het archief van (vooral) de openbare omroep.

Iets moderns

Waar kunnen we beter mee beginnen dan met Schipper naast Mathilde, het eerste grote feuilleton van de openbare omroep? (Die heette van 1930 tot 1960 NIR, van 1960 tot 1991 BRT, dan even BRTN en sinds 1998 VRT.) Nadat het NIR in 1953 na radio ook televisie begon uit te zenden, zou het wekelijkse feuilleton Schipper naast Mathilde (1955-1963) het snelgroeiende Vlaamse tv-publiek aan het scherm kluisteren. Van de 185 afleveringen zijn maar 10 afleveringen bewaard gebleven, vooral uit de vroege jaren zestig.

De reeks is het startpunt van de Vlaamse tv-fictie, maar niet van de promotie van de standaardtaal. De acteurs van Schipper – met latere vedetten zoals Nand Buyl en Chris Lomme – gebruikten zowel dialect, tussentaal als standaardtaal. Het taalgebruik wisselde zelfs van scène tot scène. De oude schipper bediende zich van wat vandaag ‘een milde vorm van Antwerps’ zou heten, zijn dochter bij voorkeur (en zeker in de omgang met de buitenwereld) keurig gesproken Standaardnederlands. Het was uiteraard geen toeval dat uitgerekend oudere mensen volks praatten en de jongere generatie zich bediende van wat beschouwd werd als de moderne taal voor de toekomst. In Schipper naast Mathilde onderstreepte het taalgebruik de maatschappelijke dynamiek in het Vlaanderen van de sixties.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Standaardnederlands hoefde succes en soepel acteerspel niet in de weg te staan. Werkelijk álle beroemde jeugdseries van de openbare omroep werden in keurige standaardtaal geacteerd: van Kapitein Zeppos (1964-1969) en Johan en de Alverman (1965-1966) tot Het zwaard van Ardoewaan (1972), De Kat (1973) en Merlina (1983-1988).

Het komt zelfs vreemd over om Vlaamse acteurs die later bekend zouden worden zo consequent naar de letter te horen spreken in die oude tv-series. Luister naar Johny Voners als jonge handlanger van Zeppos, en decennia later in FC De Kampioenen (1990-2020) als de volkse Xavier Waterslaeghers. Luister naar Frank Aendenboom, die bekend werd als de idealistische Johan (al dan niet met Alverman) en zich veel later in het platste Antwerps zou laten gelden als gangsterbaas John Dockx in Matroesjka’s (VTM, 2005-2008).

Tijdgeest

Houd vooral de tijd voor ogen waarin de opnames werden gemaakt: in de late jaren vijftig, vroege jaren zestig was de beweging die ijverde voor het Algemeen (toen nog: Beschaafd) Nederlands in opmars. De pleitbezorgers beschouwden hun strijd voor een nette taal als een culturele bijdrage aan de uitbouw van een moderne, zelfs hygiënische maatschappij. Dat spoorde met de ambitie van de openbare omroep, tegen de politieke achtergrond van de jaren zestig: de eis van een autonoom Vlaams cultuurbeleid was een breekijzer voor de eerste staatshervorming van Gaston Eyskens (1970). Keurig, onberispelijk Nederlands, geen halfwassen Vlaams vol Franse leenwoorden, was dé vorm van virtue signalling van een elite die ijverde voor een beetje zelfstandig Vlaanderen. Dat het Standaardnederlands veel meer op het grotere en cultureel invloedrijkere Nederland was afgestemd dan op de taal zoals die in de praktijk in Vlaanderen werd gesproken, had deels te maken met bescheidenheid (wij zijn ‘maar’ Vlamingen), deels met de wens om een moderne standaardtaal te bouwen voor het nieuwe Vlaanderen.

En dus sprak zowat iedereen bij de openbare omroep netjes. Dat gold voor de omroepers, de nieuwsdienst en de sportdienst, waar taalvirtuozen als Piet Theys en Jan Wauters de lat voor taal erg hoog legden. Het was eenvoudigweg ondenkbaar dat tv-presentatoren zouden afwijken van het Standaardnederlands, of dat nonkel Bob en Tante Terry dat zouden doen in hun kinderprogramma’s, of dat Luc Appermont plots tussentaal zou spreken in het zondagse variétéprogramma Binnen en buiten.

Het Vlaamse lied

In die jaren werd zelfs het volkse Vlaamse lied in onberispelijk Nederlands uitgedragen. In elke jukebox in ieder volkscafé luisterde men naar de hits van Will Tura. Het begon bij Eenzaam zonder jou (1962) en hij houdt het tot vandaag vol: Tura bedient zich van keurig AN. Dat benadrukte hij zelf met de afwijkend bedoelde West-Vlaamse ‘dialecthit’ Moa Ven Toh (1992), een vette knipoog naar de rappers van die tijd.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Tura, in 1940 geboren als Arthur Blanckaert, werd geboren in Veurne, in de diepe uithoek van West-Vlaanderen. De man ontwikkelde een wat afwijkende dictie, maar West-Vlaams is er niet in te horen.

Dat gold ook voor zijn generatiegenoot Louis Neefs (1937-1980), geboren in Gierle, in de diepe Kempen. Neefs had niet alleen een verzorgde uitspraak, de meeste van zijn bekende nummers hadden ook knappe teksten. Op YouTube zijn ze nog allemaal te vinden: Benjamin (1971), Annelies uit Sas van Gent (1977), Zondagmiddag Liliane, Aan het strand van Oostende (beide 1979), zelfs de tearjerker Margrietje (1972).

Tura en Neefs waren de grootste namen van een generatie waarin zo goed als iedereen het vanzelfsprekend vond om zich te bedienen van verzorgd Nederlands. Van Ann Christy (Gelukkig zijn, 1975) tot de volkse stamper De allereerste keer (1971) van Rita De Neve.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Zucht naar vroeger

Toch was er op de BRT weleens iets anders dan Standaardnederlands te horen. Vanaf de late jaren zestig, vroege jaren zeventig werden twee uitzonderingen geduld.

In 1969 waagde de omroep zich aan de verfilming van de verzamelde boeken van de toen nog erg populaire en hoog aangeschreven volksverteller Ernest Claes: Wij Heren van Zichem. Vanaf de begintitels (een zaal vol zingend volk uit Zichem: ‘Wè zèn de mannekes van plezier’) is het duidelijk: hier spreekt men dialect. Geen tussentaal, maar ingestudeerd Zichems of een Kempens dat er dicht bij aanleunde.

Dat wekte verbazing. Voor het human-interestprogramma Echo ging Jan Van Rompaey op Schiermonnikoog Godfried Bomans opzoeken. De Nederlandse schrijver werd ook in Vlaanderen zeer gewaardeerd vanwege zijn virtuoze taalgebruik. Bomans bekeek één aflevering van Wij Heren van Zichem, en zei met sympathie te hebben gekeken naar een ‘ouderwetse’ reeks, maar wel een ‘met charme’: ‘Het Vlaanderen dat we daar gezien hebben, bestaat niet meer. We kijken naar het verleden, naar een wereld die verdampt is.’ Zijn uitleg: de moderniteit die we met z’n allen omhelzen, stoot ook af. Ze is te zakelijk, te keurig, te afgelikt, te onpersoonlijk. Dus is er overal ‘heimwee’, en voelt het aan als ‘een verkwikking terug te kijken naar een gemeenschap die er ooit is geweest’. Zoals het Zichem van Ernest Claes: ‘De smid kent de bakker en de bakker weet dat de vrouw van de smid aanhoudt met iemand die het huwelijk op bedrieglijke wijze nabootst.’

Die zucht naar vroeger ging ook gepaard met vermoeidheid: moest de Vlaming niet ongevraagd in de pas lopen van de nieuwe rigiditeiten en van bovenaf oplegde standaarden, ook in de taal? Waarom zou dat móéten?

Let wel: die inbreuk op de AN-regel van de BRT kwam er onder druk van een deel van de culturele elite. Het was een beslissing (waarmee niet iedereen het eens was) van regisseur Maurits Balfoort, die jarenlang zijn sporen had verdiend bij de Koninklijke Nederlandse Schouwburg (KNS) in Antwerpen. De reeks werd mateloos populair, en zeker niet alleen bij een nostalgisch-Vlaams publiek: in 1971 won Wij Heren van Zichem zelfs Humo’s Prijs van de Kijker.

Dialect, écht dialect, was trouwens weer in. In West-Vlaanderen was Willem Vermandere de stem van een hele provincie, en bewees hij dat dialect niet hoeft onder te doen voor standaardtaal qua nuances en poëtische zeggingskracht. In Gent deed Walter De Buck hetzelfde, in Antwerpen was er de legendarische Wannes Van de Velde. Mannen met baarden, een eigen stem en een herkenbare, volkse taal.

Mijnennond zenne rug

De jaren zeventig waren aangebroken, de jaren dat Vlaanderen pas goed kennismaakte met wat ‘de geest van ‘68’ is gaan heten: de tijd dat alles kon en mocht en regels vooral dienden om overtreden te worden. Met taal zou net hetzelfde gebeuren.

Als we dan toch een ijkpunt moeten aanduiden waarin na de standaardtaal van de jaren zestig de tussentaal kwam opzetten, kiezen we ook voor een man met een baard.

Vóór de komst van Urbanus was een kleinkunstenaar vaak een verdienstelijke en zelfs enigszins klassieke woordkunstenaar die prat ging op zijn minutieus verzorgde taal – denk aan Hugo Raspoet met Helena, of Miel Cools met Boer Bavo. Ze wilden best wat Vlaams-rebels zijn, maar het geurde naar de afdeling Muziek & Woord aan onze conservatoria.

Toen kwam de non-conformist Urbanus van Anus. Lak hebben aan alle conventies, ook taalkundige, was zijn handelsmerk. Puur dialect sprak hij niet, maar je rook het Pajottenland erin – als hij té particulier was geweest, had Urbanus wellicht nooit kunnen doorbreken in heel Vlaanderen, laat staan in Nederland. Zonder dat hij het besefte, werd Urbanus de heraut van wat vandaag tussentaal heet, en wat toen herkend werd als een sympathieke, informele vorm van Belgisch Nederlands, op z’n Brabants.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Op Urbanus’ eerste lp (1974) stond meteen zijn eerste hit, een liedje met een titel die ook voor de unieke positie van de standaardtaal profetisch zou zijn: ‘De wereld is om zeep (er gebeuren rare dingen rondom mij)’. De beginregel is al een aanslag op al wat keurig was: ‘Ze hebbe mijnennond zenne rug afgezet, tot aan zijn pote / en hem vol antibiotica gespoten.’ Hij hield ook zijn conferences ook in het ‘Pajots’. Dat sloeg aan, net zoals de grote weekendshows op de openbare omroep ruimte lieten aan De Strangers (in het Antwerps) en Romain Deconinck (in het Gents). 

Urbanus’ bloedbroeder Raymond van het Groenewoud volgde al snel, zij het op een subtiele manier. Op zijn debuutplaats uit 1973 staat Van het Groenewoud nog helemaal in de traditie van het Standaardnederlands, met mooie en zelfs broze nummers als Bleke Lena en Je moest eens weten hoe gelukkig ik was. Hij was losser dan de kleinkunstenaars voor hem, maar zijn Nederlandse afkomst gaf hem een uniek taalgevoel. Dat was ‘Hollands’ noch ‘Vlaams’, het was Raymonds. Hij stak ook de draak met de Vlaamse verkrachtingen van het Standaardnederlands (‘waar een pik een houweel is’), en smeekte in Liefde voor muziek: ‘Trek mij uit de Vlaamse klei’. Ook dat knalde door de Vlaamse overheidszenders.

Maar ook hij week geregeld af van de AN-norm. Hij bleef virtuoos Nederlands schrijven, maar af en toe klonk en klinkt hij tussentaalser. Zjoske de schone meid is een schoon machien: het is geen dialect, ook geen onberispelijk AN, eerder een hooggestemde vorm van tussentaal.

De ontwikkeling valt amper te stuiten. En ze komt dus niet noodzakelijk ‘van onderen op’: ze komt ook van zangers die populair zijn bij het hoger opgeleide publiek.

Ook opvallend: tussentaal is niet noodzakelijk een vereiste voor de gewone man. Een figuur als Eddy Wally boekte hits zoals Als marktkramer ben ik geboren en (in duo met de fameuze Zwarte Lola) Samen naar Parijs in een soort Standaardnederlands – zelfs met licht Noord-Nederlandse tongval. Al was dat natuurlijk ook een marktkramerstruc: Vlaamse charmezangers konden of durfden zich niet veroorloven wat Urbanus deed. Om een kans te maken op de VRT-radio moesten ze wel iets AN’igs zingen – het was nog even wachten op Sam Gooris en zijn basketsloefkes voor ook dat op de schop ging. Streektaal staat niet noodzakelijk gelijk aan volksverheffing.

Het nieuwe realisme

Het kantelpunt richting tussentaal ligt in de helft van de jaren zeventig. Er is een mooie vergelijking te maken tussen twee feuilletons die de BRT toen uitzond, en die zich allebei in Antwerpen afspeelden. In De komst van Joachim Stiller (1976), naar het gelijknamige magisch-realistische boek van Hubert Lampo, spreekt het hoofdpersonage keurig Nederlands. Acteur Hugo Metsers is een Nederlander en bedient zich van een Noord-Nederlands accent. De figuranten spreken zonder uitzondering Standaardantwerps: alsof het verhaal zich richt tot een culturele elite, die nog altijd zweert bij de standaardtaal maar ook dialect nodig acht voor een realistische couleur locale.

In Slisse en Cesar (1978), naar een klassiek stuk Antwerps volkstoneel, zijn de rollen omgekeerd. Alle hoofdpersonages spreken ongegeneerd hetzelfde oer-Antwerps als The Strangers. Pogingen tot Standaardnederlands waren voorbestemd voor bijrollen zoals de postbode of de dokter, en voor gesprekken met een niet-Antwerpse kennissen. Het gebruik van het Standaardnederlands had in dit feuilleton maar één bedoeling: op de lachspieren werken.

In het immens populaire De collega’s (1978-1981) is het twisten met taal zelfs een essentieel element geworden: de directie en kantooroversten spreken AN, of proberen dat. De bedienden gebruiken tussentaal, met hoorbaar lokale verschillen want ze belandden vanuit heel Vlaanderen op eenzelfde ministerie in Brussel. De ambtenaren van de onderste rang spraken dialect: Jomme Dockx in zijn stofjas Mechels, bode Baconfoy Brussels, koffiedame Madame Arabel Antwerps. Je kunt het een nieuwe vorm van ‘realisme’ noemen, maar het sloeg wél aan. De voorstanders van ‘AN en niets dan AN’ hadden het pleit definitief verloren.

De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Al is ook die ontwikkeling niet eenduidig. Ook de komst van VTM in 1989 speelde een rol. De taalraadsman van de VRT kon natuurlijk de regels niet bepalen van een privézender, en de wetgever heeft het nooit aangedurfd (of er zich wijselijk van onthouden) om het Nederlandse taalgebruik van bovenaf op te leggen. Dus was het variatie troef. Luc Appermont bleef na zijn overstap naar VTM even netjes Nederlands spreken als bij de VRT. Maar bij het moppenprogramma HT&D (Hygiëne Thuis & Daarbuiten) stond het iedereen aan tafel vrij om zich zo keurig of tussentaals uit te drukken als hij wilde.

In mijn poep

De VRT bleef niet achter. Neem de sportredactie. Naast de school-Jan Wauters waren er ook journalisten die keurig Nederlands ambieerden, maar dan wel met een hoorbare (Frank Raes) tot dikke (Stef Wijnants) pseudo-Hollandse inslag – niet toevallig zijn het twee voetbalverslaggevers, een sector waarin tot voor een paar jaar danig werd opgekeken naar Nederland.

En dan was er natuurlijk de net om zijn taal legendarisch geworden Rik De Saedeleer, de eerste verslaggever die zeker op de grote momenten op tussentaal terugviel: ‘Daar is ‘m! Daar is ‘m! Dag moeder!’ Anderen stonden pal, of probeerden dat toch. Toen Tom Boonen in 2005 in Madrid na een spannende springt wereldkampioen werd, riep Michel Wuyts: ‘Tommeke, Tommie, wat doe je nu! dus, en niet het veel Vlaamsere ‘wat doet ge’ of ‘wadoede’.

Ongetwijfeld wordt de taal die in VRT-programma’s wordt besproken ook beïnvloed door de externe productiehuizen. Dan kun je niet voorbij Woestijnvis, zeker in het begin van deze eeuw de leverancier van veel van de beste VRT-programma’s. Merkwaardig is dat Wouter Vandenhaute en Mark Uytterhoeven, het duo dat aan de wieg van Woestijnvis stond, als presentatoren (Het Huis van Wantrouwen, 1991; Morgen Maandag, 1993) met een vanzelfsprekend naturel Standaardnederlands spraken.

Ook dat veranderde. In het baanbrekende In de Gloria was het taalgebruik volkomen vrij, het is een hoogmis van de tussentaal – ‘in mijn poep’: een mens vergeet het nooit. Maar kijk, in een van de terugkerende sketches in In de Gloria maakte het personage van Wim Opbrouck zijn beklag over de discriminatie van West-Vlamingen en het West-Vlaams, dat voortdurend Nederlandstalige ondertitels kreeg op de openbare omroep. Het was om te gieren, ook door de stelligheid waarmee Opbrouck zijn wanhopige punt probeerde te maken. Maar hij hád een punt. Namelijk dat de media in de greep waren van wat in de taalkunde de ‘Brabantse expansie’ heet – de dominantie van de taalvariant die langs de as Leuven-Mechelen-Antwerpen wordt gesproken.

Limburgse of West-Vlaamse tussentaal komt niet of bij hoge uitzondering voor. De VRT-serie Katarakt (2007-2008) speelde zich bijvoorbeeld af in de Limburgse fruitstreek, maar de hoofdrolspelers spraken geen Limburgs maar AN. Dat ligt moeilijk.

Gansch het volk?

De standaardtaal verliest terrein, beetje bij beetje. Na Jan Wauters’ dood werd op de VRT bijvoorbeeld een Grote Prijs Jan Wauters georganiseerd, voor journalisten en mediafiguren die uitmunten in de Nederlandse taal. Knack-journalist Stijn Tormans was de eerste laureaat in 2011, VRT-journaliste Martine Tanghe de laatste. Sinds 2020 is die prijs kennelijk stilletjes afgevoerd.

In 2023 is er dan plots de zaak rond Tom Waes, Antwerpenaar van geboorte. De Brabantse expansie indachtig zien de makers van Het verhaal van Vlaanderen’ (en een groot deel van de kijkers) geen graten in zijn tussentaal. Misschien is Waes wel tekenend voor het verhaal van deze landstreek. Een gebied waar al bijna twee eeuwen een Vlaamse Beweging actief is, die onder meer groot werd als reactie op de verfransing. ‘De tael is gansch het volk’, zo wist de Vlaamsgezinde Gentse stadsarchivaris Prudens van Duysche al in 1836, kort na het ontstaan van het koninkrijk België. Van Duysche heeft zich wellicht vergist. Er is niet één echte taal meer, als ze er in Vlaanderen ooit al is geweest. En het is maar de vraag of er ooit echt een Vlaams volk is geweest. Of dat volk – net als de taal – geen constructie is, een mooie koepel daar niet van, om een zeer heterogene werkelijkheid af te dekken en te bedienen.

Lees meer over:

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content