’s Lands eerste inspecteur met een lijkenhond gaat op pensioen: ‘Een hond is een wonder’

Thierry Crepin met zijn lijkenhond © Erwin Reyskens
Olivier Neese
Olivier Neese Journalist bij Krant van West-Vlaanderen

Moordenaars hielp hij ontmaskeren, verdwijningen oplossen en bij grote rampen verzamelde hij menselijke resten zodat de nabestaanden hun geliefden toch konden begraven. Na een carrière van meer dan veertig jaar gaat Thierry Crepin (62), de eerste Belgische agent met een lijkenhond, op pensioen. ‘De eerste dode lichamen zie ik nog altijd voor me’, zegt Crepin aan De Zondag.

‘Sinds donderdag 28 februari om 24 uur ben ik een gewone burger.’ Thierry Crepin (62) lacht. De kartonnen dozen op zijn bureau moet hij nog ophalen, maar de loopbaan van ’s lands eerste inspecteur met een lijkenhond zit er definitief op. Een carrière die startte in 1976, bij de wegpolitie. ‘Na tien jaar was ik het beu om met de miserie bij dodelijke verkeersongevallen geconfronteerd te worden. Ironisch genoeg werd ik later, na een tussenperiode als opleider van de motorpolitie, geleider van een lijkenhond.’ (lachje)

Tijdens de zaak-Dutroux blijkt de meerwaarde van de Nederlandse en Duitse lijkenhonden zo groot, dat ook de Belgische politie besluit om met deze bijzondere speurvorm te starten. Thierry Crepin en Joseph Battice, intussen hondenopleiders, lopen mee en leren van de Nederlanders de finesse van de stiel.

‘De honden speuren naar bloed en de sappen die bij de ontbinding vrijkomen. Trainen doen we met kledij die we krijgen van de wetsdokter. Het grote probleem: de geur komt zeer dicht in de buurt van die van dode dieren. Het gebeurt al eens dat we tijdens een zoektocht plots een dode hond opgraven. Maar liever een keer te veel graven dan een lijk missen’, zegt Crepin.

Na zoveel jaar weet ik: een hond is geen hond, een hond is een wonder.

‘Een hond kan een lijk beginnen ruiken vanaf 78 uur na het overlijden. In Frankrijk vonden we ooit twee lichamen die al 4,5 jaar begraven lagen en waar de dader zelfs een boom op had geplant… Zelfs lichamen die bijna twee meter diep begraven lagen, vonden onze honden. Soms viel mijn mond zelf open van verbazing. Na zoveel jaar weet ik: een hond is geen hond, een hond is een wonder.’

Als geleider van een lijkenhond trof Crepin altijd als allereerste het dodelijke slachtoffer aan. ‘Bij een oproep weet je wat er kan volgen. Het eerste moment dat je iets vindt, is er een korte euforie. Omdat we weten dat de zaak dan in een stroomversnelling raakt. Laat een dader maar eens uitleggen hoe het komt dat onze honden iets ruiken… De weerbots komt pas later. Als je een meisje uit een rioolbuis moeten halen, die dezelfde leeftijd heeft als je eigen dochter. Als je de voetjes van een klein meisje uit de grond ziet komen… Dat hakt erin. Maar ik vergelijk onze job met dat van een wetsdokter: als je te sentimenteel wordt, moet je ermee stoppen. En hoe ouder, hoe kleiner je hart wordt. De eerste lijken zie ik nog steeds voor me. Dat vergeet ik nooit. Gelukkig waren mijn collega Joseph en ik als broers: als de ene het lastig had, babbelde de andere op hem in.’

Naast zijn eigen vier lijkenhonden leidde Crepin nog 15 honden op voor anderen. Zij leerden speuren naar levende personen, drugs, brandhaarden of explosieven. Dat laatste won na de aanslagen in Brussel nog meer aan belang. De Directie Hondensteun (DACH) van de federale politie is dankzij Crepin gemachtigd om ook de honden van privéfirma’s en andere landen – onder wie de US Army -te certificeren. ‘We zitten overvol, maar het is niet meer voor mij. Ik heb het kindje zien geboren worden en de eerste pasjes zien zetten, nu is het aan de jeugd om dat kindje te leren rennen.’

Eind maart vertrekt Crepin met zijn mobilhome. Weg van lijken, weg van alle miserie. ‘Samen met mij echtgenote trekken we door Europa. Eerst naar Tallinn, waar onze zoon als 3D-designer werkt. Als het weer wat minder wordt, trekken we naar het zuiden. Acht à tien maanden naar de rust en de natuur. Uiteraard met mijn twee honden, die nu ook op pensioen zijn.’

Van Pandy’s kelder tot de treinen van Buizingen

Tot driemaal per week moest Thierry Crepin op het laatst van zijn carrière uitrukken voor een moordzaak. Een van de meest bekende is die van Andras Pandy. ‘We waren nog maar net operationeel toen de opdracht kregen om meteen zijn woningen te doorzoeken’, herinnert hij zich. ‘Nadat de politie hem aan de grens opgepakt had, kreeg het 48 uur om bewijzen te vinden. In een van zijn kelders reageerden onze honden. De civiele bescherming begon te graven, maar vond de eerste tientallen centimeters niets. Onze honden hebben zich toch niet vergist, twijfelden we. Tot een spade op een stuk bot botste. We hadden hem! Dat gaf ons zo’n boost en aanzien, dat we steeds belangrijker werden.’

Naast moordzaken en verdwijningen hielp hij ook bij de bergingen bij grote rampen: de treinrampen in Précot en Buizingen, de vuurwerkcatastrofe in Enschede… ‘Zodat de nabestaanden hun geliefden konden begraven en wandelaars of arbeiders later niet op een lichaamsdeel zouden botsen. Dat hoort tot onze deontologie.’

Dit artikel verschijnt vandaag ook in De Zondag

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content