‘Radicalisering bestrijden is als paracetamol geven tegen de koorts’

De Belgische Syriëstrijder Abdelhamid Abaaoud, die in Frankrijk overleed. 'Het is fout om Syriëstrijders als religieuze fanaten te beschouwen.'

Het Belgische antiterreurbeleid schiet tekort. Dat zegt terreurexpert Rik Coolsaet. ‘Het is fout om Syriëstrijders als religieuze fanaten te beschouwen. De strijd tegen radicalisering mag geen strijd tegen een ideologie zijn.’ Daarom schuift hij nu vier principes naar voren waarop de aanpak van radicalisering moet worden gebaseerd.

‘De manier waarop politici met de problematiek van de Syriëstrijders omgaan, baart me grote zorgen’, zegt politicoloog en terreurexpert Rik Coolsaet (Universiteit Gent). ‘In de sociale begeleiding en bij de veiligheidsdiensten merk ik veel luisterbereidheid en goede intenties, maar bij de politiek niet. Sinds de aanslagen van Parijs en Brussel willen politici vooral tonen dat ze ermee bezig zijn. Ze vragen zich niet af of die antiterreurmaatregelen ook resultaten opleveren.’ Met meer dan vierhonderd vertrokken Syriëstrijders is België een hofleverancier van jihadisten. Coolsaet, die op 1 juni spreekt op een conferentie in Parijs waar terreurexperten uit heel Europa hun bevindingen bij elkaar leggen, schuift vier principes naar voren waarmee overheden aan de slag kunnen om jihadisme tegen te gaan.

1/ Radicalisering is geen aandoening maar een symptoom

RIK COOLSAET: Als een jongere radicaliseert, zien we daar altijd een individuele verantwoordelijkheid in. We weigeren te erkennen dat vooral de maatschappelijke context ervoor zorgt dat jongeren radicaliseren. En die context is overal anders. Zoals een Amerikaanse officier me ooit vertelde: all radicalisation is local. Het is niet door de ideologie op zich dat jongeren radicaliseren, maar wel door de context waarin ze zich bevinden: hun familie, hun vrienden, de wijk waarin ze opgroeien, hun persoonlijke frustraties, het feit dat ze er niet in slagen een waardige plaats in de samenleving af te dwingen. Dat vormt dan ook de grootste uitdaging zodra iemand is gederadicaliseerd: eens hij naar zijn oorspronkelijke leven terugkeert, is de kans groot dat hij hervalt.

Radicalisering is een symptoom van een maatschappelijk probleem. Het is een teken dat sommige groepen het moeilijk hebben om hun plaats te vinden en dat maakt hen vatbaarder voor extremistische ideologieën. Radicalisering bestrijden is als paracetamol geven tegen de koorts: je voelt je misschien even beter, maar de koorts blijft niet weg zolang de oorzaak niet wordt aangepakt.

Veel van de zogenaamde deradicaliseringsmaatregelen die nu in de pijplijn zitten, zijn volstrekt zinloos. Neem het voorstel om Syriëstrijders de Belgische nationaliteit af te nemen, of om het paspoort in te trekken van jongeren die plannen maken om in het buitenland te gaan vechten. Dat is pure symptoombestrijding. We voeren de strijd tegen radicalisering als een strijd tegen een ideologie en dat is compleet fout. Ik vergelijk het graag met de aanpak van de terreuraanslagen in Noord-Ierland: toen de Britten nog antiterreuroperaties tegen het Irish Republican Army (IRA) uitvoerden, heeft geen enkele Britse agent ooit geprobeerd om een IRA-lid zijn ideologie uit het hoofd te praten.

2/ Het is niet de islam

COOLSAET: Het is fout om foreign fighters als religieuze fanaten te beschouwen. Eigenlijk is wat zij doen gewoon deviant gedrag, zoals in de jeugdcriminaliteit. Stuk voor stuk zijn het jonge mannen met een heel oppervlakkige islamitische kennis die elkaar in Syrië hebben gevonden. Ze hebben profielen die je terugvindt bij straatbendes, drugsdealers en wapentrafikanten. Voor de meesten onder hen was Syriëstrijder worden een soort voortzetting van hun criminele carrière. En wat voor één! Terwijl ze anders hun hele leven kleine criminelen waren gebleven, kregen ze plots de mogelijkheid om aanzien te verwerven door moedjahied te worden. Als IS ooit verslagen wordt, zullen de meesten hun criminele carrière ter plaatse voortzetten en er drugs of wapens verhandelen.

Syriëstrijders radicaliseren op dezelfde manier als leden van andere extremistische organisaties. Doordat ze voortdurend contact met elkaar hebben, worden hun opvattingen steeds extremer. Door dat groepsdenken keren ze zich op den duur van de samenleving af en zijn ze bereid om mensen aan te vallen die hen persoonlijk geen kwaad hebben gedaan. Jihadisme is geen religie, maar een ideologie die enkele vage religieuze referenties gebruikt.

Het grote probleem is dat het verhaal van de Syriëstrijders verweven is geraakt met maatschappelijke vraagstukken als migratie, de multiculturele samenleving of de plaats van de islam in Europa. Dat zijn stuk voor stuk interessante discussies, maar met de problematiek van de Syriëstrijders hebben ze niets te maken. Het is tragisch dat de moslimgemeenschap in het maatschappelijke debat expliciet met het antiterreurbeleid wordt geassocieerd. Daardoor voelen moslims zich moeilijker aanvaard, waardoor ze weer vatbaarder worden voor radicalisme.

3/ Er zijn grenzen aan preventie

COOLSAET: Preventie is veruit de meest effectieve antiterreurmaatregel. Ik geloof in individuele preventie, zoals we die ook bieden aan drugsverslaafden of mensen met suïcidale neigingen. Dat moet je echt als een soort therapie zien: men praat in op geradicaliseerde jongeren en probeert hen uitzicht te geven op een leven waarin ze afstand nemen van extremisme. Het belangrijkste is dat de jongere in kwestie voor zo’n behandeling openstaat. Vaak liggen geradicaliseerde jongeren met zichzelf in de knoop. Ze hebben zich van de maatschappij geïsoleerd en hebben hulp nodig om uit hun cocon te geraken.

Maar tegelijk moeten we aanvaarden dat er grenzen zijn aan de mogelijkheden van preventie. Niet iedereen is te redden. Sommige jongeren koesteren te veel haat tegen de samenleving en daardoor krijgen we hen niet meer aan onze kant.

Om preventie te doen werken, moet er in de wijken een uitgebreid apparaat aanwezig zijn: sociale werkers, de wijkpolitie en inlichtingendiensten die probleemgevallen signaleren. Aan nieuwe structuren hebben we geen nood: het volstaat dat we de huidige preventiediensten genoeg middelen geven om hun werk te doen. En bovenal mogen me geen al te hoge verwachtingen koesteren. We zullen er nooit voor kunnen zorgen dat geen enkele jongere nog radicaliseert. Preventie moet vooral voorkomen dat we over tien jaar niet opnieuw een groep jongeren hebben die reddeloos verloren is.

4/ Geen paniek: het is maar radicalisering

COOLSAET: We maken de fout om radicalisering te veel als een veiligheidsprobleem te zien. Van preventiewerkers mogen we niet verwachten dat ze een informant worden van de veiligheidsdiensten. Als je zoon zich plotseling religieuzer gaat kleden en zich begint af te zonderen, moet je er zeker van kunnen zijn dat de straathoekwerker die je aanspreekt niet bij het eerste vermoeden de politie belt. Eerstelijnswerkers moeten een vertrouwensband kunnen opbouwen met de mensen in de wijk waar ze werken. Anders ondermijn je je eigen beleid. Daarom ben ik ook tegen de checklists die de politie in onder andere Antwerpen en Kortrijk gebruikt: een hele rist kenmerken waaraan je radicaliserende jongeren zou kunnen herkennen. Die lijst schiet zijn doel compleet voorbij. Het levert alleen een lange rij namen op van zogenaamde radicalen, van wie de overgrote meerderheid nooit gewelddadig zal worden. Niet iedereen die zijn baard laat groeien, is meteen een gevaar voor de maatschappij.

Ik wil ook benadrukken dat radicalisme op zich geen maatschappelijk probleem is. België is gesticht door een groep geradicaliseerde Brusselse en Luikse advocaten. Ook vegetariërs, betogers en mensenrechtenactivisten zijn burgers die op een manier geradicaliseerd zijn. De maatschappij heeft net méér zulke radicalen nodig.

DOOR JEROEN ZUALLAERT EN HUBERT VAN HUMBEECK

‘Veel deradicaliseringsmaatregelen zijn volstrekt zinloos.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content