Psychotherapeute Goedele De Clerck: ‘Dankzij gebarentaal ben ik een wereldburger’

Goedele De Clerck: 'Zodra mijn hoofd vol zit, ga ik wandelen. Tot alles van me af glijdt.' © FOTO CARMEN DE VOS

Dat psychotherapeute Goedele De Clerck doof is, betekent niet dat ze niet kan luisteren. Wel integendeel: ze verzamelt levensverhalen van doven en slechthorenden, van Kameroen tot de VS. ‘Vragen stellen is eigenlijk een vorm van luisteren.’

Elke week vraagt Knack aan ondernemende mensen hoe ze lijf en psyche in balans houden.

Wat zegt het over de maatschappij waarin je leeft als je zojuist vijfendertig bent geworden en nu pas, echt waar, voor het eerst in gesprek gaat met een doof persoon?

‘Veel’, antwoordt Goedele De Clerck via Zoom en tolk Karolien Gebruers. ‘Ik heb een tijdje in de Verenigde Staten gewoond en daar overkwam het me vaak dat ik in een boekenwinkel of een koffiebar een bediende ontmoette die American Sign Language (ASL) kende, de Amerikaanse gebarentaal. Die wordt onderwezen in veel middelbare scholen en is zelfs de op één na meest gebruikte ‘vreemde’ taal van het land. Hier in Vlaanderen lopen we nog ver achter. Bij de jonge generatie zie je ze gelukkig steeds vaker opduiken, wanneer dove leerlingen integreren in het reguliere onderwijs bijvoorbeeld. Maar in het algemeen hebben we nog een inhaalbeweging te maken, zeker als je weet dat er in Vlaanderen achthonderdduizend mensen met gehoorverlies en zesduizend “gebarentaligen” zijn.’

Bij momenten zucht ik dat ik ook wel een keer “normaal” zou willen zijn. Niet doof, niet hoogbegaafd, niet vrouwelijk misschien zelfs.

Met veel geduld en enthousiasme helpt De Clerck de bakens te verzetten. Ze was de eerste Belgische die haar proefschrift verdedigde in gebarentaal, ging zich vervolgens verder bekwamen in de VS, het Verenigd Koninkrijk, Uganda en Kameroen, en ontvangt in haar praktijk in Londerzeel doven en slechthorenden met diverse achtergronden: hoog- en laagopgeleiden, jongeren en ouderen, vluchtelingen, migranten, doofblinde en hoogsensitieve mensen.

En ondanks alles koestert ze hoop. ‘Een van de weinige goede kanten aan de coronacrisis is dat veel Belgen nu in aanraking zijn gekomen met gebarentaal, door de aanwezigheid van een tolk tijdens de persconferenties van het Crisiscentrum. Op het vlak van sensibilisering en beeldvorming is dat een enorme stap vooruit.’

Volgens een van uw beste vriendinnen besteedt u veel aandacht aan uw lichaam, ‘als noodzakelijke voorwaarde voor contemplatie en reflectie’: een warm bad, wandelen in de wind, het trage leven. De verplichte lockdown was u op het lijf geschreven?

Goedele De Clerck: (lacht) Dat dacht ik in het begin ook. Maar na twee dagen kwam de coronacrisis toch mijn leven binnen, zowel via cliënten als door de kleine aanpassingen in mijn dagelijks leven. Alles wat ik vroeger automatisch deed, vroeg ineens extra aandacht, en dat was vermoeiend. Maar zodra mijn hoofd vol zit, ga ik wandelen. Minstens een uur, tot ik in een ritme kom en alles van me af glijdt. Ik hou ontzettend van de geur van het groen na de regen en van de avond die valt, en bijna altijd neem ik ook dennenappels mee naar huis. Ik heb ondertussen een hele schaal vol, een beetje zoals kinderen die van alles meenemen op hun tochten.

Fysiek contact met mijn vrienden en familie heb ik de voorbije weken het meest gemist, zoals veel mensen. Maar omdat ik al in veel moeilijker omstandigheden heb gewerkt, raak ik niet zo snel meer uit mijn evenwicht.

Over welke omstandigheden hebt u het dan?

De Clerck: In het noorden van Uganda, tegen de grens met Zuid-Sudan, heb ik de gevolgen van de langdurige burgeroorlog met eigen ogen gezien, de droogte, de armoede, de verspreiding van ebola en de hoge hiv-cijfers. Als je daar werkt, moet je nog veel voorzichtiger zijn.

Krijgt u van uw cliënten nu andere klachten te horen dan voor corona?

De Clerck: Corona zit altijd mee aan tafel, ja. Het kan ook moeilijk anders: iedereen heeft er meer bezorgdheden over, dus ook de mensen in mijn praktijk. Over het algemeen voelen ze zich vaker machteloos. Ze weten niet hoe ze kunnen zorgen voor hun zieke familieleden, zijn op zoek naar vertrouwen in hun eigen immuunsysteem of hun ondersteunend netwerk valt weg.

Hebt u zich zelf ook meer zorgen gemaakt?

De Clerck: Ja, toch wel. Niet zozeer voor mezelf, maar wel voor mijn cliënten. Vooral omdat ik weet dat veel diensten nog niet toegankelijk zijn voor dove en slechthorende mensen, en dat er dus minder mogelijkheden zijn voor doorverwijzing of adequate hulp. Gelukkig waren wij sowieso al ver gevorderd met het gebruik van videoconsultaties, aangezien gebarentaal erg visueel is, en konden we het werk vrij snel hervatten.

U bent hoogbegaafd en moet volgens uw vriendin voortdurend alert zijn voor het evenwicht tussen lichaam en geest. Bij wie kunt u zelf terecht als het eens wat moeilijker gaat?

De Clerck: Ik heb een stevige vriendenkring waarop ik op elk moment kan rekenen, en ook mijn familie, mijn ouders en mijn broer en zijn gezin zijn er altijd. Die stevige basis is heel belangrijk voor mij.

Ik ben opgegroeid in een bakkerij, een echt familiebedrijf. Mijn grootvader had ze kort na de Tweede Wereldoorlog opgericht en mijn vader heeft ze overgenomen. Ik kom dus uit een familie van harde werkers. Maar mijn ouders deden wel alles voor hun kinderen, en ook mijn grootouders waren er altijd; ze woonden naast de bakkerij, we hadden een sterke band. Zowel voor mijn ouders als voor mijn grootouders was studeren heel belangrijk: mijn broer en ik zijn de eerste generatie die hoger onderwijs heeft gevolgd. Ook vakmanschap droegen ze hoog in het vaandel. Het ambachtelijke, het doorgeven van het vak – iets wat in onze hedendaagse samenleving zwaar onder druk staat – hebben ze me echt meegegeven.

Wanneer werd u zich er voor het eerst van bewust anders te zijn dan de meeste mensen?

De Clerck: In de tweede of derde kleuterklas. Mijn eerste jaren van taalverwerving zijn vrij normaal verlopen: ik sprak opvallend snel en hoorde goed. Maar ineens zag ik mijn klasgenootjes steeds vaker dingen doen die ik niet begreep, omdat ik de juf niet had gehoord. In het eerste leerjaar werd het echt problematisch en vanaf toen ben ik de medische toer opgegaan: testen, consultaties bij de keel-neus-oorarts, veel infecties met een fluctuerend gehoorverlies. Dat gehoorverlies heeft zich dus progressief ontwikkeld, waarschijnlijk door een CMV-virus tijdens de zwangerschap. Ondanks die schaduw heb ik een fijne kindertijd gehad. Ik las ontzettend veel en was voortdurend aan het knutselen.

Gelijk waar ik kom, ik zal altijd zoeken naar ambachtelijk gemaakt brood. Brood is thuis voor mij.

In haar nieuwe roman De vreemdelinge, over opgroeien als kind van twee dove ouders, schrijft de Italiaanse Claudia Durastanti: ‘Gebarentaal is theatraal en opvallend, je zet jezelf continu in de kijker. Gebarentaal maakt je meteen gehandicapt, terwijl je zonder gebaren gewoon overkomt als een wat verlegen, verstrooid meisje.’ Herkenbaar?

De Clerck: Helemaal niet. Het is zelfs eerder omgekeerd: gebarentaal is een essentieel onderdeel van wie ik ben, ze maakt mee mijn identiteit. De handicap zit voor mij juist in het niet kunnen gebruiken van gebarentaal of in het je beperken tot slechts één gebarentaal. Door al mijn reizen ken ik ondertussen zes verschillende gebarentalen en daardoor heb ik ook zes keer inzage in het wereldbeeld dat aan die taal verbonden is. Gebarentaal staat voor mij voor vrijheid, mijn zelfvertrouwen hangt er sterk mee samen. Ze heeft een wereldburger van mij gemaakt, en dat is een enorm geschenk.

Ik was zelf niet zo’n verlegen, verstrooid meisje. Ik wilde bij Artsen Zonder Grenzen om over de hele wereld zieke mensen te helpen, en koos daarom voor de richting wiskunde-wetenschappen. Maar op mijn zestiende begon ik in te zien dat het moeilijk zou worden, onder meer omdat zieke mensen geen extra inspanningen meer kunnen doen om duidelijk te praten. Ik ben dan maar Germaanse talen gaan studeren. Maar achteraf bekeken ben ik eigenlijk niet zover van mijn meisjesdroom afgeweken: ik ben doctor geworden – een ander soort doctor weliswaar, maar toch een wetenschapper – en ik heb door mijn werk in Afrika een klein steentje kunnen verleggen.

Als er een pil zou bestaan waardoor u opnieuw zou kunnen horen, zou u die dan nemen?

De Clerck: (lacht) Dat is een typische ‘horende’ vraag, waar ik zelf nog nooit over nagedacht heb. Ik ben wie ik ben en dat is prima, al is het best een lange weg geweest om dat te kunnen zeggen. Bij momenten, als ik weer eens voor muren sta, ben ik het moe en verzucht ik dat ik ook wel een keer ‘normaal’ zou willen zijn, wat dat ook mag betekenen. Niet doof, niet hoogbegaafd, niet vrouwelijk misschien zelfs. Dat zijn stuk voor stuk minderheidsposities, ik zou veel pillen moeten nemen.

Maar zou de maatschappij op zich niet beter een pil kunnen nemen? Aan de onderhandelingstafel ben ik dikwijls degene met de meeste diploma’s, maar toch zien velen alleen maar het label ‘doof’. Dat is enorm frustrerend. Die vorm van discriminatie zie ik ook terugkomen in mijn praktijk: vooroordelen, onverschilligheid, het negeren van talent, vleugels knippen, veel dove mensen lijden daaronder. Iedereen heeft het recht om zich vrij en volledig te kunnen uitdrukken in zijn voorkeurstaal en zich daarin ook begrepen te voelen, ook doven en slechthorenden. Ik zal altijd verontwaardigd zijn als ik zie dat dat recht niet gerespecteerd wordt.

Naast uw therapeutisch werk legt u zich toe op het verzamelen van levensverhalen, naar eigen zeggen omdat we ‘bij overgangsmomenten in ons leven, bij crisis of verlies, op zoek gaan naar wie we zijn’. Wanneer hebt u zelf dergelijke overgangsmomenten beleefd?

De Clerck: (denkt na) Ik was vrij jong toen ik naar Amerika vertrok, en die periode was echt een keerpunt in mijn leven. Ik denk dat ik zou zijn vastgelopen als ik in Vlaanderen was gebleven, ik had behoefte aan nieuwe informatie, nieuwe uitdagingen, nieuwe mensen. En gelukkig hebben mijn ouders me altijd gesteund. Het eerste jaar aan de universiteit was lastig: voor Engels had ik een enorme achterstand en ik moest werken op basis van notities van medestudenten. Ik belandde in een identiteitscrisis. Ik haalde wel goede punten, maar ik vond er niets aan. Wat zat ik daar eigenlijk te doen? Pas toen ik tijdens mijn masterjaren stage kon lopen bij dove kinderen en mijn thesis kon schrijven over leesonderwijs bij dove kinderen, viel alles in zijn plooi.

Alhoewel. Tijdens mijn doctoraatsonderzoek ben ik enkele jaren later keihard tegen het glazen plafond gebotst. Van verschillende kanten werd ik tegengewerkt, het voelde alsof ik voor sommigen bedreigend overkwam. Het ging zelfs zover dat een editor van een wetenschappelijk tijdschrift moest bevestigen dat ik het artikel dat ik had gepubliceerd wel degelijk zelf had geschreven. ‘Want een dove vrouw zou dat nooit kunnen.’ Toch heb ik volgehouden en ben ik nadien veel gaan reizen. Je leert pas veldwerk door het ook echt te doen: dat heeft Rik Pinxten, mijn mentor aan de universiteit, me ingepeperd.

De voorbije vijftien jaar hebt u naar honderden levensverhalen van dove mensen uit alle windstreken geluisterd. Wat is de rode draad door al die verhalen?

De Clerck: Dat de dovengemeenschap een kwetsbare groep is, ook voor de mentale gezondheid, omdat ze minder toegang krijgt tot verschillende levensdomeinen, of het nu gaat om werk of gezondheidszorg. Maar net zo goed dat al die mensen, ondanks de moeilijke omstandigheden waarin ze vaak leven, hun potentieel willen ontwikkelen, dat ook zij naar zelfontplooiing en welzijn streven. In mijn onderzoek heb ik dat gevat in de term deaf flourishing: niet beknot worden in je mogelijkheden, maar wel kunnen bloeien.

In Kameroen was er bijvoorbeeld een grote woede onder jongeren omdat er nog geen secundair dovenonderwijs was, tenzij in dure privéscholen, en ze dus helemaal onder aan de maatschappelijke ladder dreigden te belanden. En in het Verenigd Koninkrijk vertelde een migrant me hoe hij het vluchtelingenkamp in Afrika miste, waar hij was opgegroeid en waar hij elke dag om vier uur water ging halen en elke avond bij kaarslicht gebarentaalverhalen uitwisselde met andere doven. Het is telkens weer een eer dat mensen je zo in vertrouwen nemen, zeker omdat het voor velen de eerste keer is dat ze hun verhaal kunnen vertellen.

‘Goedele stelt voortdurend vragen’, vertelde een van uw Ugandese vrienden me. ‘En meestal zijn het de juiste vragen. Je maakt haar niets wijs.’

De Clerck: (lacht) Dat klopt helemaal. Ik ben heel nieuwsgierig, als wetenschapper maar ook gewoon als mens. Ik hou zelf ook van mensen die kritisch ingesteld zijn en weerwoord geven, met wie je een stevige discussie kunt hebben. Als je vragen stelt, kun je begrijpen waarom mensen bepaalde dingen denken en doen. Vragen stellen is eigenlijk een vorm van luisteren.

Hij vertelde me ook dat u verlekkerd was op het lokale voedsel en op de chapati’s, de platte broodjes, in het bijzonder. Eet u graag uw buikje rond?

De Clerck: Ik hou er enorm van om met mensen samen aan tafel te zitten, om tijd te nemen om te eten en te praten. En de Ugandese keuken is inderdaad erg lekker, ik mis het soms: een verse mango, een gekookte maisstronk uit het vuistje en zeker een warme chapati. Gelijk waar ik kom, ik zal altijd zoeken naar ambachtelijk gemaakt brood. Brood is thuis voor mij.

U werkt vaak met vision boards om uw cliënten hun doelen en dromen in kaart te laten brengen. Hoe ziet uw eigen vision board er op dit moment uit?

De Clerck: Ik heb er eerlijk gezegd nog geen tijd voor gehad, maar hopelijk komt het er binnenkort van. Ik zou graag weer wat meer gaan schrijven, aan een wetenschappelijk artikel of wie weet zelfs een boek, en het zou ook fijn zijn om te leren kanoën. Ik woon vlak bij het water en toen ik vierentwintig was, ben ik in Canada met een tent langs de Saint Lawrence getrokken. ’s Avonds gingen we met een kano het water op, en dat was telkens een puur zenmoment. Gent is iets minder idyllisch dan Canada, oké, maar ook hier moet je op het water toch een zekere vrijheid voelen?

Goedele De Clerck

– 41 jaar

– Studeerde aan de universiteiten van Antwerpen en Gent, en deed onderzoek in Engeland en de VS, Uganda en Kameroen

– Woont in Gent en werkt in Londerzeel, als psychotherapeute bij de praktijk Mens in Ontwikkeling (MIO)

– Is zelf doof en focust in haar werk op dove en slechthorende jongeren en volwassenen

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content