Martha Claeys
‘Voor we het weten moet de vrouw haar zelfbeschikkingsrecht weer ondergeschikt maken aan het leven van een ander’
Stel je voor dat je op een ochtend ontwaakt in een ziekenhuisbed. Je weet niet hoe je daar beland bent. Van jouw arm loopt een katheter naar die van een voor jou onbekende man.
Hij blijkt een belangrijke violist te zijn met een dodelijke nieraandoening. Zijn entourage heeft na onderzoek geconcludeerd dat jouw bloed het enige ter wereld is dat hem kan helpen.
Het ziekenhuispersoneel zegt: ‘Het spijt ons, dit heeft de Orde van Muziekliefhebbers gedaan. We wisten ook niet dat u niet ingestemd had, maar nu is het zo, en als we nu de katheter verwijderen, dan zouden we hem doden. Dat kunnen we niet maken. Elke persoon heeft een recht op leven.’
Zou het verkeerd zijn als je de katheter toch verwijdert? Je zou je wellicht bezwaard voelen, maar in deze situatie zou niemand zeggen dat je de verplichting hebt om in dat ziekenhuisbed te blijven. Al in 1971 vroeg de filosofe Judith Jarvis Thomson waarom sommige mensen dan wel menen dat vrouwen de verplichting hebben om hun zwangerschap te voldragen.
We rijden ons vast in een discussie die helemaal niet relevant is.
In Nederland, een van de meest progressieve landen als het over abortus gaat, stelt Caroline van der Plas (BBB) dat abortus gaat om ‘het afbreken van ongeboren leven’ dat ‘bescherming verdient’.
In België heeft de nieuwe regering beloofd de huidige termijn van 12 weken voor legale abortus te verlengen, maar Sammy Mahdi (CD&V) noemt langer dan 14 weken ‘onbespreekbaar’ en Marijke Dillen (Vlaams Belang) zegt dat haar partij resoluut ‘voor ongeboren leven’ kiest, want ‘elk leven is waardevol en verdient bescherming’.
In Polen, waar abortus in bijna alle gevallen strafbaar is, komt de versoepeling er zelfs niet na de overwinning van Donald Tusk, die dat nochtans beloofd had.
In de Verenigde Staten sterven vrouwen aan septische shock omdat artsen uit angst voor vervolging weigeren een zwangerschap die misloopt af te breken.
De argumenten voor en tegen abortus zetten vaak in op het statuut van de vrucht. De morele grens zou liggen op het moment dat die vrucht een ‘persoon’ wordt. Want personen hebben rechten, onder meer het recht op leven.
Thomson zegt dat we ons vastrijden in een discussie die eigenlijk helemaal niet relevant is. Want, zegt ze met haar gedachte-experiment over de violist, zelfs als we vinden dat de vrucht een persoon is, met recht op leven, dan nog is het niet vanzelfsprekend dat de dragende vrouw de verplichting heeft om dat recht in te lossen. De violist heeft een recht op leven, maar daarom heb jij nog niet de verplichting om aan de katheter te blijven.
Thomson was toonaangevend in de verschuiving van de abortusdiscussie van het statuut van de vrucht naar de vraag of het recht op leven van de één zwaarder doorweegt dan het recht van de ander om te bepalen wat er in of met zijn of haar lichaam gebeurt. Ook vandaag blijft haar vergelijking treffend, als politici weer eens het recht van het ongeboren kind aanhalen.
Het voelt elk jaar weer een beetje als opstaan met een kater, de week na Internationale Vrouwendag. 8 maart is een warm bad voor veel vrouwen, er worden evenementen georganiseerd rond thema’s als de zorgkloof, reproductieve rechtvaardigheid, en intersectioneel feminisme. Kranten geven vrouwelijke boegbeelden extra platform. Maar vrouwendag is een viering én een protest, weten vrouwen maar al te goed.
En we hebben maar beter onze argumenten klaar, want ook verworven rechten zijn niet onherroepelijk, en voor we het weten moet de vrouw haar zelfbeschikkingsrecht weer ondergeschikt maken aan het leven van een ander.