De pauze van Meryame Kitir: een verhaallijn uit een Limburgse Game of Thrones?

Meryame Kitir © Belga images
Walter Pauli

Wat Vooruit afdoet als een tijdelijk, persoonlijk probleem van Meryame Kitir, is een nieuwe fase in de lange, structurele neergang van de Limburgse socialisten. Staat het ‘Rode Huis Claes & Stevaert’ op instorten?

Een openingszin voor dit stuk had kunnen zijn: ‘Er zit iets grondig fout bij de Limburgse SP.A’. Diezelfde zin stond hier al op 11 mei 2021, nadat Tony Coonen, de federaal secretaris van het socialistische ziekenfonds De Voorzorg in Hasselt en de sterke man achter de schermen van de socialistische beweging in Limburg, was gearresteerd op verdenking van corruptie en witwaspraktijken. In anderhalf jaar tijd is de naam van de partij wel veranderd, maar niet de conclusie. Vandaag slaat ‘grondig fout’ op de pauze die federaal minister van Ontwikkelingssamenwerking en Grootstedelijk Beleid Meryame Kitir inlast. Coonen was de man van het apparaat. Kitir was de politieke en dus publieke nummer één in Limburg. Zij was de laatste strohalm waaraan de Limburgse socialisten zich vastklampten om ook na het cruciale verkiezingsjaar 2024 nog een rol van betekenis te spelen. De voorbije week leek de vraag: hoe verzwakt zullen ze eruit komen?

Het Limburgse socialisme glanst niet meer.

Wat blijft er over van wat in het begin van deze eeuw nog een politiek wonderverhaal leek? Meer nog dan charismatische voorgangers als Karel Van Miert en meer dan buitenlandse voorbeelden als Wouter Bos of Tony Blair, leek Hasselaar Steve Stevaert de magische socialistische formule voor zijn tijd te hebben ontdekt: de perfecte balans tussen economische groei, sociale rechtvaardigheid en een groene leefomgeving. Stevaert werd een stemmenkampioen, een politieke vedette, een allemansvriend ook. Waarom zouden er nog politieke meningsverschillen zijn in een stad, een provincie of een land waar geen kommer en kwel is? Stevaerts droom viel al snel in duigen. De scherven zijn intussen opgeruimd, maar daar houdt het ook bij op. Het Limburgse socialisme glanst niet meer.

‘Luik aan de Demer’

Het Limburgse socialisme, daar draait het dus om. Limburg een ‘geval apart’ noemen is een understatement. Louis Tobback noemde zijn Limburgse partijgenoten graag ‘onze Luikenaars’. Want ook de Luikse PS vormt un cas apart in de woelige geschiedenis van het Waalse socialisme. In la cité ardente behaalde de PS in de vorige eeuw haar grootste successen en werd de partij machtiger dan ooit, tot in 1991 PS-kopstuk André Cools vermoord werd. Cools was een knappe politicus, een rauwe maar markante partijvoorzitter en (vice)premier die een dans probeerde aan te gaan met alle mogelijke investeerders — ‘desnoods met de duivel’, zei hij zelf — om ‘zijn’ Luik uit de economische crisis te halen.

Na zijn dood kwam het allemaal boven: de bagger, de schandalen, de zelfverrijking, maar ook een generatie opvolgers die het niet bleek te kunnen en die één voor één aan de kant werden geschoven, als ze zelf al niet opstapten. De politieke neergang was ingezet, eerst nog langzaam, maar almaar ongenadiger. Wat stelt de ooit zo machtige Luikse PS vandaag nog voor, zelfs binnen de eigen partij?

De enige Luikse naam die er nog toe doet is die van Christie Morreale uit de arbeidersgemeente Ougrée. Zij doet er wel écht toe: Elio Di Rupo heeft haar persoonlijk naar Namen gehaald om deel uit te maken van de Waalse regering, waar ze de nummer twee van de PS is. Niet onbelangrijk: zij moet symbool staan voor het nieuwe Wallonië, voor een nieuwe, jonge generatie die de oude schandalen en de ons-kent-onsmentaliteit de rug toekeert.

De vergelijking tussen Di Rupo, Luik en Morreale met Rousseau, Limburg en Meryame Kitir ligt voor de hand. In zekere zin is Hasselt het ‘Luik aan de Demer’. Ook Limburg had economische problemen. Ook Limburgse politici als Willy Claes en Steve Stevaert waren bereid om fondsen en subsidies bij de duivel te halen om hun streek erbovenop te krijgen, en om zo hun politieke macht te bestendigen. Ook in Limburg kende wat een mooi verhaal leek een gruwelijke afloop – de zelfmoord van Stevaert in 2015. Na zijn dood bleek de magie weg en waren de opvolgers alleszins op korte termijn niet in staat om te doen van wat hen verwacht werd, collectief noch individueel. Voorzitter Conner Rousseau probeerde intuïtief wat Elio Di Rupo had gedaan. Hij koos in Limburg zijn Christie Morreale: Meryame Kitir. Hij kon haar zelfs een startkapitaaltje meegeven: ook na de desastreuze parlementsverkiezingen van 2019 blijft Limburg de sterkste SP.A-provincie. Zelfs met de buiten de provincie weinig bekende Els Robeyns als lijsttrekker behaalde de Limburgse SP.A 13,5 procent van de stemmen voor het Vlaams Parlement. Dat is meer dan de 12,2 procent in West-Vlaanderen, de 10,3 procent in Oost-Vlaanderen of de schamele 7,9 procent in Antwerpen.

Limburg is natuurlijk ‘maar’ Limburg. Bij diezelfde Kamerverkiezingen in 2019 moesten een kleine 650.000 Limburgers 12 Kamerzetels verdelen. Dat is amper de helft van het aantal ingeschreven kiezers (1.300.000) en Kamerzetels (24) in Antwerpen. En toch. Limburg is de laagst ontwikkelde provincie van België, en heeft nog altijd geen echt grootstedelijk centrum: Hasselt (80.000 inwoners) en Genk (67.000 inwoners) zijn beduidend kleiner dan de grootste steden in andere provincies. Maar wie klein is, heeft natuurlijk de meeste ruimte om te groeien. Dat was toch het uitgangspunt van het zogenaamde ‘Limburgse model’ dat Kitir een nieuwe adem moest geven. Nergens tekenden de socialisten zulke spectaculaire groeicijfers op als in Limburg, zowel voor de partij als voor de mutualiteit. Procentueel leek Limburg zowaar een socialistische provincie te worden. Dat vertaalde zich ook in politieke macht. Door toedoen van Willy Claes en Steve Stevaert zagen de Vlaamse socialisten de macht van stedelijke bastions als Antwerpen, Gent of Mechelen gradueel in oostelijke richting opschuiven – eerst richting Leuven, daarna helemaal tot in Hasselt.

Erfenis

Willy Claes maakte zijn provincie belangrijker dan ze was, ook voor het aantrekken van subsidies. Daardoor was hij vanaf het begin van de jaren 1970 tot 1990 politiek incontournable, zeker als de socialisten deelnamen aan regeringen. Het Agustaschandaal trof hemzelf, maar níét zijn provincie. Daar had de volgende generatie met Steve Stevaert intussen de touwtjes in handen. Stevaert oogde vriendelijker dan Claes, legde modernere accenten, maar was in de omgang met de macht even doortastend – ook dat is een understatement. Uiteindelijk ging Stevaert eraan ten onder. Hij had wel stukje bij beetje de politieke macht proberen door te geven aan zijn opvolgers. In 2005 nam hij onverwacht afscheid als SP.A-voorzitter en zoals overeengekomen nam een man van de heel andere kant van het land, Oostendenaar Johan Vande Lanotte, voortaan de honneurs waar. Nog onverwachter was Stevaerts ‘afscheid van Limburg’, toen hij in 2009 ontslag nam als gouverneur.

Daar lag ze dan: de erfenis van Stevaert. Het leek wel op het universum van Games of Thrones: er kwamen twee ‘erflijnen’. De partijleiding ging naar het nieuwe huis ‘Vande Lanotte’, waar de macht nog altijd ligt. De politieke carrières van hen die na Vande Lanotte kwamen — Freya Van den Bossche, Caroline Gennez, John Crombez en ten slotte Conner Rousseau — zijn allemaal onderling met elkaar verknoopt. Met Conner Rousseau als jongste telg lijkt dat huis vandaag steviger dan ooit.

In Limburg ging het met de tweede lijn, de erfgenamen van eigen bodem, al snel van kwaad naar erger. Misschien was dat de prijs die de Limburgse socialisten betaalden voor de kunstmatige manier waarop ze tot en met de periode-Stevaert opgewaardeerd waren tot het epicentrum van het socialisme in Vlaanderen. De sfeer tussen de nieuwe kopstukken werd al snel grimmig. Er ontstond een hevige strijd om de opvolging, die bovendien gemanipuleerd werd om redenen die nog altijd niet helemaal het daglicht hebben gezien. Hoe dan ook liep er veel mis tussen Caroline Gennez (intussen in Mechelen actief maar met roots in Sint-Truiden), Peter Vanvelthoven en Ingrid Lieten. Limburg kleurde opnieuw rood, maar dan omdat het ene politieke bloedbad in eigen rangen het andere opvolgde. Dat leek al helemaal Game of Thrones. Ineens brak op de lagere echelons algemene desertie uit. De ene naam na de andere verdween uit de actieve politiek en kon of wilde de socialistische partij niet meer steunen: Chokri Mahassine, Hilde Claes, Joke Quintens, Angelo Bruno, Rob Beenders, Valerie Del Re, Guy Swennen. Het relaas van de Limburgse leegloop is stilaan oude koek, maar de eerste zin van een nieuw hoofdstuk moet nog geschreven worden. Alleen Meryame Kitir werd nog opgevoerd als de ‘hoop in bange dagen’ van de Limburgse socialisten.

Onvoldoende verbeelding

Interessant detail: de politieke carrière van Kitir ging van start onder auspiciën van zowel Stevaert als Vande Lanotte. Het netwerk van Stevaert ‘ontdekte’ haar als jonge, vrouwelijke, allochtone vakbondsafgevaardigde bij Ford Genk. Als partijvoorzitter maakte Vande Lanotte haar in 2007 nationaal bekend door haar naar voren te schuiven als een socialistisch symbool: eindelijk kwam er opnieuw een ‘arbeidster in het parlement’. De keuze voor Kitir was een berekend risico — typisch Vande Lanotte. Ze zou weliswaar kracht halen uit haar afkomst en haar ervaringen bij Ford, maar een gebrek aan scholing blijft een zwakte in een politieke omgeving waarin men op leven en dood bikkelt om gelijk te krijgen in vaak complexe politieke dossiers. Een begroting behappen is geen sinecure, ook niet met een halve studiedienst in steun. Al hoeft het ook geen wurgende handicap te zijn: Stevaert had ‘maar’ hotelschool gedaan en toch kende hij zijn energiedossiers tot in de puntjes. Of het lukt, hangt af van wat zo’n kroonprins(es) kan, durft of wil doen.

Kitir deed alleszins haar best. Ze werd fractieleider in de Kamer, hield daar stand, en zo werd ze in 2020 gepromoveerd tot minister. Met een goed kabinet zou het moeten lukken, was de redenering op het socialistische partijhoofdkwartier. Alle aandacht ging naar de teruggekeerde ‘oude’ wijze man Frank Vandenbroucke op de harde kabinetten Sociale Zaken en Volksgezondheid. In zijn schaduw kon de jongere Kitir naam maken op de misschien niet zachtere maar wel zeer ‘solidaire’ ministeries van Ontwikkelingssamenwerking en Grootstedenbeleid. Het leek een aardige combinatie, voor Vooruit in het algemeen en ook voor Limburg. Die inschatting, hoe logisch ook, lijkt voorlopig op een spectaculaire mislukking te zijn uitgedraaid. Ontwikkelingssamenwerking werd onder Kitir een puinhoop, en haar kabinet had onvoldoende verbeelding om iets te maken van Grootstedenbeleid. Dat ze op de koop toe de politieke leiding over de Limburgse socialisten erbij moest nemen, leek Kitirs emmer pas echt te doen overlopen.

Meryame Kitir

Nieuwe namen

De kans lijkt groot dat de politieke carrière van Meryame Kitir een fatale klap heeft gekregen. Het was geen goed teken dat ze tot nu toe haar beperkingen niet kon overwinnen. Weinig wijst erop dat het haar in de toekomst wel zal lukken. En zouden ze bij Vooruit echt denken dat ze Kitir tegen 2024 in het harnas zouden kunnen hijsen voor het grote electorale duel met Zuhal Demir? Zeker in de buitenwereld vrezen velen van niet. Vandaar dat het in de Wetstraat-circuits gonst van namen. Vooral Melissa Depraetere, de West-Vlaamse fractievoorzitter in de Kamer, wordt getipt als Kitirs opvolgster in de regering. Conner Rousseau zou er alvast het ministeriële probleem voor Vooruit mee oplossen.

‘Kitir moet blijven’

Ludwig Vandenhove

Maar hij zou zo Limburg extra in de problemen brengen. Dan blijft in de oostelijke provincie nog maar een handvol ‘namen’ over. De drie betere oudgedienden zijn burgemeester Alain Yzermans van Houthalen-Helchteren, burgemeester van Wellen en Vlaams Parlementslid Els Robeyns, en ten slotte de oude ijzervreter Ludwig Vandenhove, Vlaams Parlementslid en voormalig burgemeester van Sint-Truiden.

Verder zijn er nog twee nieuwe ‘beloftevolle’’ parlementsleden, Kris Verduyckt uit Lommel en Bert Moyaers uit Herk-de-Stad, die daar tevens burgemeester is. Ten slotte kan Rousseau ook rekenen op zijn Limburgse ondervoorzitster Funda Oru. De rij wordt gesloten door de nieuwe burgemeester van Tessenderlo, Karolien Eens.

Maar zou Conner Rousseau het echt in zijn hoofd halen om in de gegeven omstandigheden een van hen te belasten met het veiligstellen van de erfenis van Willy Claes en Steve Stevaert?

Vandaar dat de verzamelde Limburgse baronnen van Vooruit nu al de rangen hebben gesloten. De lijn is duidelijk; ‘Limburg heeft recht op een minister’ – dat is nog de oude reflex die stamt uit de tijd Claes-Stevaert, en die nog altijd gestaafd wordt met cijfers: procentueel ís Limburg de tweede provincie van Vooruit. En dus is er voor Ludwig Vandenhove geen twijfel aan: ‘Kitir moet blijven.’ Van leiders wordt verwacht dat ze leiden, zeker in het oog van de storm, en dat zijn de verkiezingen van 2024.

Om het drama-Kitir nog wat dramatischer te maken: Kitir zal zich nóg meer moeten tonen dan ze in het verleden deed, of durfde. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in 2018 weigerde ze nog mordicus om in Genk – waarnaar ze toen net verhuisd was – uitgespeeld te worden als lijsttrekker. Ze stelde zich tevreden met de tweede plaats. Nu is het adagium, ondanks de crisis rond haar persoon: ‘Vluchten kan niet meer.’ Dat wil zelfs zeggen dat de Limburgse achterban, in ruil voor de algemene steun die ze nu verleent aan haar politieke leider, van diezelfde Meryam Kitir verwacht dat ze in 2024 niet één maar twee keer de confrontatie aangaat met Zuhal Demir. Dus eerst bij de parlementsverkiezingen in mei over heel Limburg, dan op 13 oktober bij de gemeenteraadsverkiezingen in Genk. Dat zal wellicht met de moed der wanhoop moeten gebeuren, en met de wetenschap dat ook onder haar leiding Vooruit hoe dan ook een pak slaag riskeert. Zuhal Demir boezemt in Limburg elke tegenstander angst in. Maar wie vooraf gaat liggen, is nu al verloren. En bij Vooruit rekent men niet alleen op Kitir, ondanks alles, maar ook op het Conner-effect. 

Conner Rousseau vecht dus in alle provincies tegelijk, voor zijn eigen persoon natuurlijk, maar evenzeer voor het overleven van zijn partij. Hij zal er in dit specifieke geval toch voor moeten zorgen dat Kitir de rug terug kan rechten en aandurft (en aankan) wat van haar wordt verwacht: leiderschap tonen, eerst als minister en bij de verkiezingen als lijsttrekker. Een pauze, goed en wel, maar de tijd dringt. Lukt het Rousseau en Kitir niet, dan dreigt de Limburgse bloedlijn langzaam maar zeker te verdwijnen.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content