De memoires van Louis Tobback: ‘Voor elke euro die een andere stad krijgt, krijgt Antwerpen er tien’
Jarenlang was Louis Tobback de bekendste en zo nodig de luidste burgemeester van het land. Zijn Leuvense memoires lezen als een masterclass lokale politiek.
Dat Louis Tobback – 86 en nog altijd alive and kicking – ooit zou meewerken aan zijn memoires is een klein wonder. Al jaren houdt hij vol dat hij nooit politieke memoires wil schrijven. Zijn uitleg: wat er echt toe deed, mag en kun je toch nooit onthullen, en dus is wat overblijft veredelde flauwekul.
Toch ligt het er nu, zijn relaas van een loopbaan als lokaal Leuvens politicus. Die begon 59 jaar geleden, toen hij in 1965 op zijn 27ehet jongste maar al snel mondigste lid werd van de Commissie van Openbare Onderstand, nu het OCMW. Het einde van die loopbaan staat nog niet vast. Op 13 oktober werd Tobback opnieuw verkozen als provincieraadslid van Vlaams-Brabant. Als hij fysiek en mentaal in staat is om dat mandaat tot in 2020 uit te dienen, zal hij 92 zijn. Dan is hij meteen een tweede Camille Huysmans. Die legendarische socialist – en ex-burgemeester van Antwerpen – zat zelfs tot zijn 94e in de Kamer.
Louis Tobback is tot zijn 80e burgemeester geweest. Tijdens dat laatste mandaat probeerde de oppositie hem neer te zetten als een politieke Bompa Lawijt. Toch heeft Tobback, anders dan het idee dat over hem leeft, zich niet vastgeklampt aan zijn functie. Ergens achteraan in zijn boek onthult hij dat hij zowel in 2006 als in 2012 al het lijsttrekkerschap en dus de Leuvense sjerp wilde toevertrouwen aan jongere figuren. Namen noemt Tobback niet. In 2006 was het ‘aan iemand met nog een hele politieke carrière voor zich.’ In 2012 was het zelfs aan iemand ‘die niet helemaal in de politiek zat.’ Twee keer sloegen zij Tobbacks aanbod af, en dus ging hij zelf door. Tot hij in 2018 zijn jongere partijgenoot Mohamed Ridouani op het schild hees. Tobback heeft een kennersoog: vandaag behaalt Ridouani zelfs meer stemmen en zetels dan hij zelf ooit kon.
Louis Tobback hekelt ‘schaamteloze’ afspraken tussen Bart De Wever en Conner Rousseau
Arrogant
Louis Tobback bleef zijn leven lang verknocht aan Leuven. Al had hij van de jaren 1970 tot halfweg de jaren 1990 ook alle tijd om in Brussel een nationale politieke carrière uit te bouwen. Tussen 1977 en 1994 was hij namelijk tot de oppositie veroordeeld. Alfred Vansina (CVP), de eerste burgemeester van het pas gefuseerde ‘Groot-Leuven’, dumpte de socialisten als coalitiepartner en wisselde ze in voor de veel makkere liberalen.
Dat was een afrekening met Tobback: ‘Via omwegen hoorde ik dat Vansina mij arrogant vond. Dat is misschien wel waar.’ Omgekeerd lag Vansina hem ook niet: ‘In Vansina had ik duidelijk iemand gezien die puur uit was op wat hij dan “macht” noemde: de mogelijkheid om alles zelf voor het zeggen te hebben en de postjes te kunnen verdelen. Met mij lukte dat niet.’ Op latere leeftijd werd de oude animositeit ingeruild voor respect. In april 2018 sprak Tobback op de begrafenis van Vansina in de abdijkerk van Vlierbeek een eloge uit van een klein uur.
Twee figuren sloegen Tobbacks voorstel om hem op te volgen af.
In 1994 was Tobback burgemeester geworden door Vansina als aftredend burgemeester met verpletterend verschil te verslaan. Waarom in de volgende 24 jaar Tobbacks project voor Leuven – een provinciestadje met een hoog Ernest Claes-gehalte transformeren tot een moderne stad – in grote mate is geslaagd, en waarom hij gedaan heeft wat hij meende te moeten doen, daarover gaan zijn memoires. Tobback plaatst zijn eigen leven en zijn politieke optreden in de brede geschiedenis en de ontwikkeling van zijn stad. De lezer krijgt in één boek eigenlijk twee biografieën.
Louis Tobback werd geboren in 1938, maar hij is geen bladzijde ver of hij heeft het startpunt al teruggelegd tot 1750, toen in het tijdvak van de Oostenrijkse Nederlanden Karel van Lotharingen het kanaal Leuven-Mechelen liet graven. In Tobbacks narratief neemt vanaf dat moment de moderne geschiedenis van Leuven een aanvang. Het is namelijk de start van de industrialisatie van de stad, en die ging gepaard met de komst van veel werknemers en arbeiders. Vandaar dat Leuven niet alleen een katholieke stad is, maar dat het ook een stad is met een stevige socialistische traditie. De herdenkingsborden voor de zes doden die tijdens de ‘bloednacht’ van 1902 vielen bij betogingen voor het algemeen stemrecht getuigen er nog altijd van.
Konijnenkoten
Tobback heeft tijd en ruimte nodig voor zijn omstandige relaas. Auteur Gunter Hauspie, historicus en schrijver van een dozijn (vooral) reis- en kunstgidsen, heeft Tobback voor dit boek meer dan 50 uur gesproken – en heeft dus vooral naar hem geluisterd. Zoals de auteur het met milde spot noteert: ‘We legden ons op om de gesprekken na twee uur af te ronden, maar meestal liepen ze uit tot drie uur. De vurigheid waarmee hij over Leuven vertelde, deed hem de tijd uit het oog verliezen. Vaak stond hij met de deurklink in de hand nog uit te weiden over iets wat hij zich nog herinnerde en wat zeker verteld moest worden.’
Tobback heeft ook best wat te vertellen. De transformatie die Leuven tijdens zijn leven heeft doorgemaakt, is fenomenaal, zelfs hallucinant. Hij bracht zijn eerste levensjaren door in een doodlopend steegje – ‘een gangske’, zeggen ze in Leuven – nabij de Sint-Jacobskerk, in het hart van de zogenaamde ‘parochie van miserie’. Nog in de jaren 1970, toen hij schepen van Huisvesting was, werd hij geconfronteerd met een buurt die met haar ‘wirwar van gangetjes en kleine huizen zonder sanitair’ nog alle kenmerken had van een ‘krottenwijk’. Een uithoek ervan, de zogenaamde Vuile Voer, was zelf ‘een township, het ergste van het ergste’: ‘Een kamer beneden, een kamer boven en een wc op de koer, dat was het. ’s Avonds werd de benedenkamer verlicht met een petroleumlamp, zoals je het ziet op De aardappeleters van Vincent van Gogh. In heel die buurt leefde het proletariaat van Leuven.’ Socialistische bestuurders braken die krotten af en bouwden in de plaats sociale huisvesting. Toenmalige christendemocraten keken wantrouwig naar die ‘konijnenkoten’ – zo noemden ze de appartementen in de woontoren en woonblokken van de hand van de bekende modernistische architect Renaat Braem in de wijk Sint-Maartensdal.
Louis Tobback: ‘We evolueren naar een aparte sociale zekerheid voor vreemdelingen’
Rauwe politiek
Tobback schuwt in zijn memoires het parler vrai niet: politiek ís omgaan met de macht, en dat gebeurt niet altijd even scrupuleus. Het zijn rauwe pagina’s, wanneer hij uitlegt hoe hij in Brussel zaken ten gunste van Leuven in gang wist te zetten en zo kon realiseren: ‘Als ik minister van Ambtenarenzaken André Flahaut niet zo goed kende, was De Post nooit op de Philipsterreinen gekomen. En zonder mijn connecties met Johan Vande Lanotte, toen minister van Binnenlandse Zaken, was het moderne politiekantoor nooit op diezelfde Philipssite kunnen komen. Bovendien was ik in die periode partijvoorzitter van een regeringspartij. Dan kun je iets in beweging krijgen. Dat zou niet nodig moeten zijn, maar toch is dat een feit, we moeten daar niet hypocriet over doen. De nieuwe overkapping van het station van Leuven? Die kwam er – en het is verdorie erg om het te zeggen – niet omdat Leuven het verdiende als derde station van Vlaanderen, maar omdat ik Jean-Luc Dehaene en Etienne Schouppe goed kende en iets te zeggen had in Brussel. Toen ik voordien als minister op Binnenlandse Zaken zat, hebben we ook veel voor Leuven kunnen doen. Uiteraard!’
Maar Tobback en zijn medewerkers hielden daarbij naar eigen zeggen altijd één regel voor ogen: de vragen vanuit Leuven (of vanuit welke andere stad ook) die zij inwilligden moesten redelijk zijn. Het is niet omdat je macht hebt, dat je ze voluit moet gebruiken. Daar wringt in de politieke cultuur van vandaag trouwens de schoen, waarschuwt Tobback: de redelijkheid is zoek. Zeker als het om Antwerpen gaat. Tobback: ‘Daar zie je wat het perverse gevolg kan zijn als de burgemeester van de grootste stad van Vlaanderen ook de voorzitter is van de partij die de Vlaamse minister-president levert. Wat daar gebeurd is voor de Oosterweelverbinding is totaal buitensporig en niet meer objectief. Voor elke euro die een andere stad krijgt, krijgt Antwerpen er tien.’
De onvermijdelijke Ben Weyts
Het omgekeerde heeft Tobback ook zien gebeuren: politici die hun nationale connecties gebruiken om initiatieven van lokale politieke tegenstrevers te boycotten. Omdat de N-VA in Leuven in de oppositie vastgespijkerd zit, zijn er N-VA-ministers die zich op de borst kloppen dat ze Leuven bewust negeren. Dan komt natuurlijk de onvermijdelijke Ben Weyts in beeld. Als Vlaams minister van Openbare Werken (2014-2019) verklaarde Weyts op een Leuvense N-VA-nieuwjaarsreceptie ‘dat Tobback het Vuntcomplex (het geplande afrittencomplex aan de E314 in Kessel-Lo, nvdr) kon vergeten. We betalen dat niet.’
Tobback, vilein: ‘Weyts is blijkbaar niet slim genoeg om te beseffen dat, als het Vuntcomplex er niet komt, het wetenschapspark in Leuven-Noord er ook niet komt. Dan weigert hij niet alleen de centen aan de stad Leuven met haar socialistische burgemeester, maar ook aan de universiteit. Hij deed die uitspraken wel als minister van Openbare Werken, maar hij mocht dat later gaan uitleggen als minister van Onderwijs. Als ik zo’n nieuwtje gehoord heb, dan ben ik zo slecht, doortrapt of handig – kies maar – om dat bij mijn volgende ontmoeting met de rector tussen neus en lippen te vertellen: “Weet je nu wat? Die Weyts zegt dat het Vuntcomplex er niet zal komen.” Zo’n Weyts beseft niet dat de belangen van de stad en de universiteit parallel lopen. Vandaar dat hij dergelijke nonsens uitkraamt, onder luid applaus van de Leuvense N-VA’ers.’
‘Zo’n Weyts beseft niet dat de belangen van de stad en de universiteit parallel lopen. Vandaar dat hij nonsens uitkraamt.’
Hindermachten
Tobback is bijzonder trots op de uitstekende, typisch Leuvense samenwerking tussen een universiteit met katholieke roots en een stadsbestuur dat geleid wordt door een burgemeester met een socialistische partijkaart en een vrijzinnige overtuiging . En dat terwijl Tobback een oud-student van de ULB is, en studeerde tijdens de hoogtijdagen van de schoolstrijd, waarbij katholieken en vrijzinnigen met getrokken messen tegenover elkaar stonden.
Dat is een van de sterkere punten van deze memoires: het gaat niet zomaar over herinneringen, om losse anekdotes om de lachers op de hand te krijgen. Tobback gebruikt zijn herinneringen als bouwstenen voor een masterclass (lokale) politiek. Hoe ga je om met projectontwikkelaars? Wat schort er aan onze sociale huisvesting? Waarom zijn fusies tussen gemeenten zo belangrijk en zou Vlaanderen ze het best per decreet opleggen? En waarom hebben ze alleen kans van slagen als de steden ermee stoppen neer te kijken op de ‘randgemeenten’ – het woord alleen al?
Tobback zou zichzelf niet zijn als hij niet cassant en zelfs bijtend uit de hoek zou komen. Goede wil, werkkracht en talent volstaan niet voor een burgemeester om zijn projecten te kunnen realiseren, zo legt hij omstandig uit. Hij moet voortdurend afrekenen met het malgoverno vanuit de hogere overheden. Tobback heeft het zelfs over ‘hindermachten’. En inderdaad, zijn tirades tegen de Vlaamse overheid en administratie zijn behalve een vast succesnummer ook nog altijd even scherp, even goed gestoffeerd, even onderbouwd.
Zo gaat het zijn petje te boven dat Leuven sinds de passage van Bart Somers (Open VLD) als Vlaams minister van Binnenlandse Zaken deel uitmaakt van de ‘Regio Oost-Brabant’. Tobback: ‘Dat is een van de dertien administratieve regio’s die Somers heeft ingevoerd. Als ik vraag waarvoor dat dient, krijg ik geen echt antwoord. “Ja maar, dat is geen nieuw bestuursniveau.” Wat het niet is, dat weet ik. Het is ook de planeet Mars niet. Het is ook geen onafhankelijk koninkrijk. Maar wat is het dan wél? Ah, de burgemeesters moeten daar samenwerken. Maar dat deden we al, via de intercommunale Interleuven. Wordt dat dan afgeschaft? Wat voegt zo’n nieuwe regio eigenlijk toe? Niemand lijkt het echt te weten. Als je je van al het bovenstaande rekenschap geeft, is het niet zo verbazend dat de mensen zeggen: waar blijft die sterke leider die orde op zaken stelt?’
Gelobby en genetwerk
Tobback steekt ook de hand in eigen boezem: ‘Wie goed tussen de regels door leest, merkt dat ik ook stevige kritiek uit op de manier waarop de metamorfose van Leuven tot stand is gekomen. Het succes kwam niet voort uit politieke redelijkheid en goede argumenten, maar uit invloed, gelobby en genetwerk op alle bestuurlijke niveaus. Dat is compleet fout. Het is het gevolg van de verrommeling van de bestuurlijke structuur in Vlaanderen.’
Het boek leest dan ook als zijn politiek testament. Het is een indringende oproep om te stoppen met veel bestuurlijke flauwekul – ook Vlaanderen verdient dringend een eigen metamorfose – en terug te keren naar de kernactiviteit van de goede politiek: verkozen politici die hun verantwoordelijkheid nemen en verantwoording afleggen, en durven te beslissen. En dat doen met zorg voor de samenleving en met respect voor al de mensen die juist wel of zeker niet voor hen hebben gestemd.
Gunter Hauspie. De metamorfose van Leuven. De Leuvense memoires van Louis Tobback, Uitgeverij Guppies, 320 blz., 27,50 euro.